ECLI:NL:RBDHA:2024:23228

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
NL24.39299 en NL24.39300
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser heeft op 5 mei 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar verweerder heeft deze aanvraag op 7 oktober 2024 niet in behandeling genomen, met het argument dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser is het niet eens met deze beslissing en stelt dat hij bij een overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling, in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Hij beroept zich op de arresten C.K. en Tarakhel, en stelt dat zijn medische toestand, waaronder suïcidaliteit en trauma gerelateerd aan vliegtuiggeluiden, niet voldoende is meegenomen in de beoordeling door verweerder.

De rechtbank overweegt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat verweerder mag vertrouwen op de naleving van mensenrechten door andere lidstaten. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij bij een overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met de genoemde artikelen. De rechtbank wijst erop dat de hoogste bestuursrechter eerder heeft geoordeeld dat verweerder voor Bulgarije nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat zijn medische klachten en persoonlijke ervaringen met de Bulgaarse autoriteiten aanleiding geven om van dit beginsel af te wijken.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.39299 en NL24.39300
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M.S. Nizamoeddin),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, H. Aziz als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1976. Eiser heeft op 5 mei 2024 asiel aangevraagd in Nederland. Verweerder heeft met het besluit van 7 oktober 2024 de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder stelt ten onrechte dat hij voor Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Eiser heeft namelijk aannemelijk gemaakt dat hij bij een overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest [2] en artikel 3 van het EVRM. [3] Verweerder heeft ook ten onrechte geen aanleiding gezien om eisers aanvraag in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening (hierna: Dvo) omdat Bulgarije zijn internationale verplichtingen niet nakomt en omdat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat een overdracht aan Bulgarije van onevenredige hardheid getuigt. [4]
3.1.
Daarbij is het volgende van belang. Eiser heeft verklaard dat hij onder dwang vingerafdrukken heeft moeten afgeven en dat hij in Bulgarije getuige is geweest van een mishandeling van een asielzoeker door de Bulgaarse autoriteiten. Daarnaast is het onduidelijk of eiser bij terugkeer toegang zal hebben tot de asielprocedure. Uit een brief van VluchtelingenWerk Nederland (VWN) van juli 2024, waarin is verwezen naar het AIDA-rapport van april 2024 (update 2023), volgt dat een opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien geen nieuwe relevante feiten en omstandigheden worden aangevoerd. Ook blijkt uit het AIDA-rapport dat eiser in deze procedure geen recht heeft op een gehoor en zal hij geen toegang krijgen tot rechtsbijstand omdat het praktisch onmogelijk is om rechtsbijstand te krijgen binnen een beroepstermijn van 7 dagen.
Daarnaast heeft eiser bij een opvolgende asielaanvraag geen recht op opvang, voedsel en sociale steun. Maar ook indien eiser recht heeft op opvang, dan zijn de opvangomstandigheden ondermaats. Dit is ook bevestigd in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 13 augustus 2024.
3.2.
Verder heeft eiser een medisch patiëntendossier en een stuk van een behandelaar bij KleurGGZ overgelegd waaruit volgt dat hij suïcidaal is, hij traumaklachten heeft, last heeft van astma en vreest voor terugkeer naar Bulgarije. Uit deze stukken volgt ook dat vliegtuiggeluiden zorgen voor een traumareactie bij eiser. Gelet op deze medische omstandigheden, doet eiser een beroep op de arresten C.K. [5] en Tarakhel. [6] Vanwege eisers eerdere ervaringen in Bulgarije kan bovendien niet van hem worden verlangd dat hij zich met klachten wendt tot de Bulgaarse autoriteiten. Daarbij is ook met name van belang dat eiser eerder geen rechtsbijstand heeft gekregen in Bulgarije. Tot slot, is er sprake van een zorgvuldigheidsgebrek omdat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de persoonlijke omstandigheden van eiser en zijn gezondheidsklachten tijdens het aanmeldgehoor.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder in beginsel erop mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [7] of artikel 4 van het Handvest. [8]
4.1.
De rechtbank overweegt dat eiser hier niet in is geslaagd en wijst daarbij op de uitspraak van de hoogste bestuursrechter [9] van 27 juni 2024 waarin is geoordeeld dat verweerder voor Bulgarije nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [10] Bij dit oordeel heeft de hoogste bestuursrechter ook het AIDA-rapport van april 2024 betrokken. Dat deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, in de uitspraak van 13 augustus 2024 heeft erkend dat er sprake is van slechte condities in opvangcentra is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder niet meer uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder stelt zich daarnaast niet ten onrechte op het standpunt dat in eisers geval geen sprake is van bijzondere kwetsbaarheid in de zin van het arrest Tarakhel. Eisers medische klachten zijn daarvoor onvoldoende. Eiser heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat hij, zonder het verkrijgen van aanvullende garanties, in Bulgarije niet de benodigde zorg zal krijgen. Daarbij is van belang dat verweerder gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan kan uitgaan dat eiser in Bulgarije toegang heeft tot vergelijkbare medische voorzieningen. Het beroep van eiser op het arrest C.K. slaagt eveneens niet. Uit dit arrest volgt dat het aan eiser is om met objectieve gegevens de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aan te tonen. Verweerder heeft er ter zitting terecht op gewezen dat uit de overgelegde medische stukken niet blijkt dat een overdracht een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand met zich meebrengt. Uit de stukken blijkt weliswaar dat eiser vijftien jaar geleden een suïcidepoging heeft ondernomen, maar dat dit was vanwege een familieprobleem. Verder blijkt uit de stukken dat eiser momenteel geen suïcidale plannen heeft. Daarbij blijkt uit de overgelegde stukken niet dat een overdracht per vliegtuig vanwege eisers aan vliegtuiggeluiden gerelateerde trauma zal leiden tot een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van eisers gezondheidstoestand. Dit risico blijkt ook niet op een andere wijze uit de overgelegde medische stukken. Eisers persoonlijke ervaringen met de Bulgaarse autoriteiten leiden niet tot een ander oordeel. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat eiser bij de Bulgaarse autoriteiten kan klagen over het onder dwang afgeven van vingerafdrukken en het getuige zijn van een mishandeling. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor hem niet mogelijk is of dat dit bij voorbaat zinloos is.
Artikel 17 van de Dublinverordening
5. Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening mag verweerder asielaanvragen onverplicht aan zich trekken. Volgens verweerders beleid zoals neergelegd in paragraaf C2/5 van de Vc 2000, wordt van deze bevoegdheid onder meer gebruik gemaakt in het geval er concrete aanwijzingen zijn dat de verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt en als er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat een overdracht aan Bulgarije van onevenredige hardheid getuigt.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om eisers aanvraag onverplicht in behandeling te nemen. Verweerder heeft er in het bestreden besluit op gewezen dat hij alleen tot de conclusie komt dat een lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt als de betreffende vreemdeling in de verantwoordelijke lidstaat een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. Zoals is overwogen onder rechtsoverweging 6. en 6.1., is daar in het onderhavige geval geen sprake van. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [11] volgt daarnaast dat verweerder in eisers ervaringen met de Bulgaarse autoriteiten ook geen aanleiding heeft hoeven zien om eisers aanvraag onverplicht in behandeling te nemen vanwege de onevenredige hardheid van een overdracht. Eisers ervaringen die gerelateerd zijn aan de asielprocedure en de daarbij behorende voorzieningen zijn namelijk al voldoende betrokken in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
5.2.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank verder van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende rekening heeft gehouden met eisers persoonlijke omstandigheden. Verder heeft eiser niet gemotiveerd met welke medische omstandigheden, die hij heeft aangegeven tijdens het aanmeldgehoor, verweerder geen rekening heeft gehouden in het bestreden besluit. Eiser wordt daarom niet gevolgd in zijn standpunt dat er sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder eisers aanvraag op goede gronden niet in behandeling heeft genomen.
7. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [12] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
8. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
5.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
6.Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
9.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164 en van 30 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1778.
12.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.