ECLI:NL:RBDHA:2024:23275

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
NL24.31024 en NL24.31020
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming van Oekraïense asielzoekers en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de onrechtmatige vrijheidsontneming van twee Oekraïense asielzoekers, die in Nederland tijdelijke bescherming zochten. De eisers, geboren in 1997 en 2003, waren op 4 augustus 2024 aangekomen op luchthaven Schiphol en hadden aangegeven tijdelijke bescherming te willen. De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse autoriteiten onvoldoende voortvarend hadden gehandeld in de grensprocedure, waardoor de vrijheidsontnemende maatregelen te lang hadden geduurd. De rechtbank stelde vast dat de maatregelen op 10 augustus 2024 waren opgeheven, maar dat de tenuitvoerlegging van deze maatregelen onrechtmatig was vanaf 7 augustus 2024. De rechtbank oordeelde dat de eisers recht hadden op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en kende hen een bedrag van € 400,- per persoon toe, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 800,-. Daarnaast werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de eisers, vastgesteld op € 2.625,-. De uitspraak werd gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, en is openbaar gemaakt op 25 september 2024. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.31024 en NL24.31020

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1] , V-nummer: [V-nummer 1]

en zijn broer
[eiser 2], V-nummer: [V-nummer 2] , gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. C.E. Stassen-Buijs),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluiten van [datum] 2024 (de bestreden besluiten) is aan eisers met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de vrijheidsontnemende maatregelen op 10 augustus 2024 opgeheven.
De rechtbank heeft de beroepen op 13 augustus 2024 op zitting behandeld. Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers hebben de Oekraïense nationaliteit. Zij zijn geboren op [geboortedatum 1] 1997 ( [eiser 1] ) en [geboortedatum 2] 2003 ( [eiser 2] ).
2. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
3. Omdat de maatregelen zijn opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaken tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
4. Eisers voeren aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld omdat het te lang heeft geduurd voordat verweerder heeft geconcludeerd dat eisers onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming [1] (de Richtlijn) vallen. De vrijheidsontnemende maatregelen hebben daarom te lang voortgeduurd.
5. De rechtbank stelt vast dat uit de richtsnoeren voor de uitvoering van het Uitvoeringsbesluit [2] van de Richtlijn volgt dat er wordt voorzien in een onmiddellijke tijdelijke bescherming van de in artikel 2, leden 1 en 2, genoemde categorieën personen. Dit betreft onder andere Oekraïense onderdanen die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven. Er is geen aanvraagprocedure voor tijdelijke bescherming of passende bescherming uit hoofde van het nationale recht. Wanneer de betrokkene zich meldt bij de autoriteiten hoeft hij daarom alleen zijn nationaliteit, internationale beschermingsstatus of gelijkwaardige beschermingsstatus, verblijf in Oekraïne of familieband aan te tonen. Het recht op tijdelijke bescherming gaat onmiddellijk in. Verder volgt uit de richtsnoeren dat een van de doelstellingen van de tijdelijke bescherming is te zorgen voor een snelle afhandeling door de formaliteiten tot een minimum te beperken. Het is geen asielprocedure. Een lidstaat kan echter bepalen dat aan bepaalde vereisten moet worden voldaan, zoals het invullen van een registratieformulier en het overleggen van bewijsstukken. Degenen die voor de bescherming in aanmerking wensen te komen, moeten kunnen aantonen dat zij recht hebben op tijdelijke bescherming of op passende bescherming, door de relevante documenten over te leggen aan de bevoegde autoriteiten in de betrokken lidstaat. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om bewijsstukken voor de vaststelling van identiteit en verblijf. Uit artikel 28 van de Richtlijn volgt dat lidstaten een persoon tijdelijke bescherming kunnen weigeren als de betrokkene een bepaald misdrijf heeft gepleegd.
6. Eisers hebben bij aankomst op luchthaven Schiphol, op [datum] 2024, verklaard tijdelijke bescherming te willen. Zij hebben hierbij hun Oekraïense paspoort getoond en aangegeven dat zij samen vanuit Oekraïne naar Moldavië waren gereisd om daar een rechtstreekse vlucht naar Nederland te nemen, en dat zij voor Nederland hadden gekozen omdat hun moeder al in Nederland verblijft en het Rode Kruis een plekje voor hen heeft gereserveerd. Verweerder heeft op diezelfde dag in het kader van de screening en openbare orde-check de personalia van eisers door de systemen gehaald. Hieruit kwamen geen resultaten. Verweerder heeft op 8 augustus 2024 een aanmeldgehoor gehouden. Op 10 augustus 2024 zijn de vrijheidsontnemende maatregelen opgeheven. Volgens het M113 formulier is de maatregel opgeheven omdat de zaak zich niet leent voor de grensprocedure.
7. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder tijdens de grensdetentie onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Gelet op het geschetste wettelijk kader en het doel van de Richtlijn had verweerder moeten zorgen voor een snellere afhandeling door de formaliteiten tot een minimum te beperken. Uit de op [datum] door eisers verstrekte en door verweerder geverifieerde gegevens blijkt immers niet dat sprake was van bijzonderheden of contra-indicaties in de zaken van eisers. Ook de verslagen van de op 8 augustus 2024 gehouden aanmeldgehoren wijzen daar niet op. Ter zitting heeft verweerder voorts niet kunnen aangeven waaruit de nadere screening van eisers heeft bestaan.
8. Verweerder had aldus bij binnenkomst, dan wel zeer spoedig nadat eisers hun Oekraïense paspoort hadden getoond en was gebleken dat zij niet in de systemen voorkwamen, de formaliteiten waaronder de openbare orde-check moeten afronden. Omdat volgens vaste rechtspraak verweerder enige tijd gegund moet worden om onderzoek te doen en conclusies aan verzamelde informatie te verbinden, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in dit geval uiterlijk de dag na eisers verzoek om internationale bescherming, dus op 6 augustus 2024, de screening in het kader van de openbare orde en toets aan artikel 28 van de Richtlijn had moeten afronden. De rechtbank verwijst daarbij tevens naar de uitspraak van 26 juli 2024 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem (ECLI:NL:RBDHA:2024:11888, r.o. 6.2)
9. De beroepen zijn gegrond en de maatregelen waren met ingang van 7 augustus 2024 onrechtmatig.
10. De rechtbank acht gronden aanwezig om aan eisers een schadevergoeding toe te kennen voor vier dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregelen van 4 x € 100,- (verblijf in het detentiecentrum) = € 400,-.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.625,00 (2 punten voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eisers tot een bedrag van € 400,- per persoon, dus in totaal € 800,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.625,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van
D.P. van Middelkoop, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan (2022/C 126 I/01).