ECLI:NL:RBDHA:2024:23278
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling asielaanvraag en voorlopige voorziening van Syrische eiser in het kader van Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt het beroep van een Syrische eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 8 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, die in mei 2023 via Polen de Europese Unie is ingereisd. De rechtbank heeft op 7 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank concludeert dat de minister het beroep ongegrond verklaart, maar stelt vast dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen, aangezien het ondertekend is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in plaats van de minister van Asiel en Migratie. Dit gebrek kan echter worden gepasseerd omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad.
De rechtbank beoordeelt ook de geldigheid van de overname door Polen. Eiser betoogt dat er geen sprake is van een geldige overname, maar de rechtbank stelt vast dat de twaalfmaandentermijn niet is overschreden en dat Polen het overnameverzoek heeft aanvaard. De rechtbank oordeelt dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen, en dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in Polen in detentie zal worden geplaatst. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken, omdat de eerdere ervaringen van eiser in Polen al zijn betrokken in de beoordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De minister wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, in aanwezigheid van mr. S. Pirs, griffier, en is openbaar gemaakt.