ECLI:NL:RBDHA:2024:23298

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
NL24.42684
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvragen

Deze uitspraak betreft de beroepen van eisers, die hebben geklaagd dat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers hun aanvragen op 12 juli 2023 hebben ingediend en dat de minister uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van deze aanvragen had moeten beslissen. De termijn is echter verlengd met negen maanden op basis van WBV 2023/3. Eisers hebben de minister op 14 oktober 2024 in gebreke gesteld, maar hebben meer dan twee weken gewacht met het indienen van hun beroepen. De rechtbank oordeelt dat de beroepen kennelijk gegrond zijn, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.

De rechtbank heeft besloten om geen zitting te houden, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank legt de minister een termijn van acht weken op om alsnog besluiten te nemen op de aanvragen. Dit is gedaan om recht te doen aan het belang van eisers en om de minister de tijd te geven voor zorgvuldige besluitvorming. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat eisers recht hebben op een vergoeding van hun proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50, omdat zij een professionele juridische hulpverlener hebben ingeschakeld.

De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 2 december 2024. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van besluiten vernietigd en de minister opgedragen om binnen acht weken alsnog besluiten bekend te maken. De rechtbank heeft ook de hoogte van de dwangsom en de proceskostenvergoeding vastgesteld.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.42684 en NL24.42674
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiser 1] ,met V-nummer: [V-nummer] ,
[eiser 2], met V-nummer: [V-nummer] , hierna gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. S. Oukil),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over de beroepen die eisers hebben ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: de aanvragen).

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaken niet nodig is.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2

Is het beroep van eisers ontvankelijk en gegrond?

3. Eisers hebben de aanvragen digitaal ingediend op 12 juli 2023. Verweerder moet uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvragen beslissen.3 Verweerder heeft deze termijn onder toepassing van WBV 2023/3 met negen maanden verlengd.4 Eisers hebben verweerder op 14 oktober 2024, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke gesteld. Eisers hebben meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroepen ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvragen. De beroepen zijn kennelijk gegrond.
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
3 Dit staat in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4 Staatscourant van 8 februari 2023, nr. 3235.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
4. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog besluiten te nemen.5 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.6
5. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eisers inmiddels een gehoor hebben gehad. De rechtbank ziet in deze omstandigheid aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. Om zowel recht te doen aan het belang van eisers bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van verweerder om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een uiterlijke beslistermijn opleggen van acht weken. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het feit dat verweerder nog voornemens moet nemen en dat eisers daarop vervolgens nog hun zienswijzen mogen geven, voordat verweerder de besluiten neemt. De rechtbank verwijst daarbij ook naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 juli 20207.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
6. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de uitspraak van 30 november 20228 geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.9
7. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-. Uit de uitspraak van de ABRvS van 15 juli 202010 volgt dat aanvragen zodanig inhoudelijk met elkaar kunnen samenhangen dat een redelijke toepassing van artikel 4:17, eerste lid, en artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat een bestuursorgaan slechts één dwangsom kan verbeuren. Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaken sprake van een zodanige inhoudelijke samenhang. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder één maal een dwangsom kan verbeuren.
5 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
9 Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en dat verweerder binnen acht weken alsnog besluiten op de aanvragen bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers ook een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag, omdat eisers een professionele (juridische) hulpverlener hebben ingeschakeld om voor hen de beroepschriften in te dienen. Omdat de zaken alleen gaan over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).
10. Verder beschouwt de rechtbank deze zaken vanwege de inhoud als samenhangende zaken. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in één zaak zou worden toegekend (artikel 3 van het Bpb).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het met besluiten gelijk te stellen niet tijdig nemen van besluiten;
  • draagt verweerder op om
  • bepaalt dat verweerder voor eisers gezamenlijk één maal een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 437,50.
  • de bedragen aan dwangsommen en proceskosten worden toegekend aan de zaak met nummer NL24.42648.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
D.A.M. Delger, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 december 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.