ECLI:NL:RBDHA:2024:234

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
NL23.39573
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van asielbewaring en informatieplicht van de staatssecretaris

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.P.W. Temminck Tuinstra, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. P. Loijenga, waarin aan hem op 18 december 2023 de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op 28 december 2023 behandeld.

De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser betoogt dat hij niet adequaat is geïnformeerd over de redenen van zijn bewaring en de mogelijkheid om in beroep te gaan. De staatssecretaris heeft echter gesteld dat er een informatieblad is verstrekt dat voldoet aan de wettelijke eisen. De rechtbank concludeert dat, hoewel de staatssecretaris niet volledig aan zijn informatieplicht heeft voldaan, dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring, aangezien eiser daadwerkelijk beroep heeft ingesteld met behulp van een advocaat.

De rechtbank beoordeelt ook de gronden voor de maatregel van bewaring. De staatssecretaris heeft voldoende gemotiveerd dat er een onttrekkingsrisico bestaat, en de rechtbank oordeelt dat de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, feitelijk juist zijn. Eiser heeft zich eerder aan het toezicht onttrokken en heeft geen paspoort of inreisstempel. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet had hoeven volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht, en dat de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39573

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.P.W. Temminck Tuinstra),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. P. Loijenga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 18 december 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 28 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de maatregel van bewaring onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Had de staatssecretaris eiser beter moeten informeren?
4. Eiser betoogt dat de staatssecretaris hem schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte had moeten brengen van de redenen van bewaring en van de mogelijkheid om, zo nodig met gratis rechtsbijstand, daartegen in beroep te gaan. Eiser stelt dat het in dit geval onduidelijk is of de staatssecretaris dit heeft gedaan. In de maatregel van bewaring is vermeld dat een informatieblad is afgegeven, maar een afschrift daarvan bevindt zich niet in de stukken. Naar eigen zeggen heeft eiser ook geen informatieblad ontvangen. Als aan eiser wel een informatieblad is uitgereikt in een taal die hij verstaat, staat in het huidige informatieblad slechts algemene informatie, weliswaar over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand en van het instellen van een rechtsmiddel, maar niet de redenen waarom specifiek eiser in bewaring is gesteld. Hierdoor heeft de staatssecretaris niet voldaan aan de vereisten zoals genoemd in artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Dit gebrek moet leiden tot een belangenafweging die in het voordeel van eiser dient uit te vallen.
4.1.
De staatssecretaris stelt dat er een informatieblad is uitgereikt aan eiser dat voldoet aan de eisen van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000. Een specifiek overzicht van de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd is, volgens de staatssecretaris, niet vereist. De gronden staan namelijk in maatregel van bewaring, waarnaar wordt verwezen. Ook geeft de staatssecretaris aan dat tijdens het gehoor met behulp van een tolk al voldoende wordt uitgelegd over de mogelijkheid om beroep in te stellen en rechtsbijstand te krijgen. Omdat er volgens de staatssecretaris geen sprake is van een schending van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000 bestaat er geen aanleiding om een belangenafweging te maken. Bovendien heeft eiser daadwerkelijk beroep ingesteld met behulp van een advocaat dus is hij niet in zijn belangen geschaad.
4.2.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bij uitspraak van 15 november 2023 [1] uiteengezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000 volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris dat in dit geval niet volledig heeft gedaan. De staatssecretaris heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser namelijk geen schriftelijk stuk in een taal die hij verstaat uitgereikt waarin de toegepaste juridische en feitelijke gronden van bewaring zijn vermeld. Aan eiser zou weliswaar een informatiefolder in een taal die hij verstaat zijn uitgereikt, hoewel dat stuk zich niet in de gedingstukken bevindt, maar hierin staat slechts algemene informatie over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand en het instellen van een rechtsmiddel en niet de redenen waarom specifiek eiser in bewaring is gesteld en waarom. De staatssecretaris heeft dan ook niet volledig voldaan aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000 voortvloeiende informatieplicht. De rechtbank is echter van oordeel dat dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de bewaring is met eiser met behulp van een tolk gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zou worden gesteld. Uit de op ambtseed opgemaakte maatregel blijkt dat na het gehoor aan eiser de maatregel van bewaring en het informatieblad is uitgereikt. In het informatieblad is de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand en van het instellen van een rechtsmiddel opgenomen. De rechtsbijstandverlener heeft vervolgens namens eiser beroep ingesteld tegen de maatregel. Gezien het voorgaande is niet gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. De belangenafweging valt daarom – mede gezien hetgeen hierna wordt geoordeeld – in het voordeel van de staatssecretaris uit. Zoals ook is geoordeeld in de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023, volgt hieruit geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Kunnen de gronden de maatregel dragen?
5. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een asielaanvraag. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb 2000, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris ter zitting de grond 3i heeft laten vallen.
5.2.
De rechtbank merkt op dat de motivering van de maatregel tegenstrijdigheden bevat. Zo zijn er wisselende opmerkingen opgenomen in de maatregel over het (on)rechtmatig verblijf van eiser in Nederland. Dit maakt de maatregel zelf echter niet onrechtmatig. De staatssecretaris heeft namelijk voldoende gemotiveerd dat er een onttrekkingsrisico bestaat. De rechtbank licht dit hieronder verder toe. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de zware grond 3a terecht tegengeworpen, omdat deze feitelijk juist is. Zoals de staatssecretaris terecht aan deze grond ten grondslag legt beschikt eiser niet over een paspoort en/of een inreisstempel van het Schengengebied, waaraan het vermoeden kan worden verbonden dat hij niet op de voorgeschreven wijze is ingereisd. Ook de niet betwiste zware grond 3b is feitelijk juist. Eiser heeft zich namelijk gedurende enige tijd aan het toezicht onttrokken. Zo is hij onbetwist op 26 december 2022, 19 april 2023 en 5 september 2023 met onbekende bestemming vertrokken. Voor de zware gronden 3a en 3b is voldoende dat zij feitelijk juist zijn. [2] Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring samen dragen en eiser ook worden tegengeworpen. Wat eiser verder heeft aangevoerd kan daar niet aan afdoen en behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de staatssecretaris kunnen en moeten volstaan met een lichter middel?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had kunnen en moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht. De staatssecretaris werpt ten onrechte tegen dat eisers strafrechtelijke aanhouding van 17 december 2023 maakt dat gesteld kan worden dat eiser de Nederlandse rechtsregels niet naleeft. Eiser is namelijk zelf in elkaar geslagen en was slachtoffer van een geweldsmisdrijf. Voorts zijn er geen strafrechtelijke gegevens toegevoegd aan de stukken waaruit een concrete dreiging of het zich niet houden aan regels zou blijken. Daarbij heeft eiser een zus die in Nederland woont. Zij is ernstig ziek en eiser kan haar niet bezoeken. Ook heeft eiser het bijzonder zwaar in detentie. Ondanks zijn verzoeken heeft hij nog geen psycholoog of arts kunnen spreken. Deze omstandigheden tezamen maakt dat de belangenafweging in het voordeel van eiser dient te vallen.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd volgt dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Dat de staatssecretaris in de maatregel heeft opgenomen dat eiser strafrechtelijk is aangehouden, doet daaraan niet af. Dit is namelijk niet ten grondslag gelegd aan de gronden van de maatregel, maar is een beschrijving van de manier waarop eiser in de macht is gekomen van de staatssecretaris. Ten aanzien van de zus van eiser die in Nederland woont, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zelf heeft verklaard dat hij niet de zorg draagt over zijn zus. Dat eiser een zus heeft die in Nederland woont en die hij wil bezoeken is daarom onvoldoende om te oordelen dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel. Bovendien heeft de staatssecretaris dit voldoende gemotiveerd in de maatregel. Tot slot stelt de rechtbank vast dat de staatssecretaris in de maatregel van bewaring heeft meegewogen dat eiser medische zorg nodig heeft. De staatssecretaris is echter desondanks tot de afweging mogen komen dat het onttrekkingsrisico zwaarder weegt. De medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra is gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Het betoog van eiser dat medische zorg aanwezig is maar niet op korte termijn beschikbaar, slaagt niet. Dit ziet op de feitelijke uitvoering van het regime binnen het detentiecentrum, waarvoor een andere rechtsgang open staat. Gezien bovenstaande had de staatssecretaris geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel dan de inbewaringstelling toe te passen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
2.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.