ECLI:NL:RBDHA:2024:2374

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
NL24.1570
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 15 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 31 januari 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser heeft aangevoerd dat Bulgarije niet langer kan worden beschouwd als een veilige derde staat, omdat hij vreest voor een schending van artikel 3 van het EVRM door de omstandigheden in Bulgarije. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft zijn claims niet voldoende onderbouwd met recente en concrete informatie over de situatie in Bulgarije.

De rechtbank wijst erop dat als eiser van mening is dat Bulgarije zich niet aan zijn Europese verplichtingen houdt, hij daarover kan klagen bij de Bulgaarse autoriteiten. De rechtbank ziet geen reden om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van prejudiciële vragen van een andere rechtbank, omdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor een reëel risico voor Dublinclaimanten in Bulgarije. De uitspraak wordt gedaan door mr. S. Kompier, in aanwezigheid van griffier mr. T.J. Engberts.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1570

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.O. Wattilete),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2024, samen met de zaak NL24.1571, op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
Kan er voor Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
5. Eiser voert aan dat er voor Bulgarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Volgens eiser zal hij bij overdracht terechtkomen in een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie doordat de situatie met betrekking tot de asielprocedure, leefomstandigheden en de opvang in Bulgarije van een onaanvaardbaar laag niveau is. Volgens eiser zijn er geen tolken en rechtsbijstand beschikbaar, is er sprake van discriminatie en zal hij bij overdracht aan Bulgarije in detentie worden geplaatst waar de omstandigheden ook slecht zijn. Ook heeft hij gedwongen vingerafdrukken af moeten staan. Eiser onderbouwt dit door middel van zijn verklaringen over hetgeen hij heeft meegemaakt in Bulgarije en door te verwijzen naar uitspraken van rechtbanken over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije.
Eiser verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 11 november 2023. [2] In die uitspraak verwijst zittingsplaats Haarlem naar meerdere uitspraken waarin zittingsplaats Zwolle oordeelde dat er fundamentele systeemfouten zijn gelegen in de opvangvoorzieningen. [3]
5.1.
Het betoog van eiser slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat er voor Bulgarije nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Het feit dat er vingerafdrukken af zijn genomen – waarvan eiser beweert dat die onder dwang zijn afgegeven – maakt niet dat er niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Lidstaten zijn verplicht vreemdelingen die binnenkomen te registreren. Als eiser van mening is dat de Bulgaarse autoriteiten zich disproportioneel of onrechtmatig hebben gedragen, kan eiser daarover klagen bij Bulgaarse instanties. Uit hetgeen eiser heeft verklaard over de rechtsbijstand kan niet worden opgemaakt dat Bulgarije niet handelt volgens de Europese verplichtingen. Uit artikel 20, eerste lid, van de Procedurerichtlijn blijkt dat gratis rechtsbijstand verleend moet worden bij het aanvangen van de beroepsprocedure. Eiser is vertrokken voordat er een beslissing op zijn aanvraag is genomen dus hij verkeerde nog niet in de beroepsfase. Over de door eiser aangevoerde discriminatie wordt opgemerkt dat dit enkel gestoeld is op de belevenis en verklaringen van eiser en niet met nadere stukken is onderbouwd. Ook het betoog dat eiser in detentie geplaatst zal worden bij overdracht aan Bulgarije is enkel gestoeld op zijn verklaringen en niet met concrete stukken of informatie onderbouwd. Bovendien bleek uit hetgeen gemachtigde op zitting naar voren bracht dat eiser niet daadwerkelijk in Bulgarije in detentie heeft gezeten, maar dat de opvanglocatie waar hij was ondergebracht als zodanig werd ervaren omdat ’s nachts de deur op slot werd gedaan. De staatssecretaris verwijst verder terecht naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 augustus 2023 waarin de Afdeling oordeelde dat er geen aanknopingspunten zijn dat ook Dublinclaimanten een reëel risico lopen om het slachtoffer te worden van pushbacks. De Afdeling heeft in deze uitspraken ook geoordeeld dat Dublinclaimanten na de overdracht aan Bulgarije toegang hebben tot opvang. Het enkele gegeven dat zittingsplaatsen van deze rechtbank na deze uitspraak anders hebben geoordeeld, doet hier niet aan af en leidt niet tot een ander oordeel. De Afdeling heeft immers ook overwogen dat verwacht mag worden dat een vreemdeling klaagt bij de Bulgaarse autoriteiten. Niet is gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk is.
5.2.
Ook het betoog van eiser dat de opvangvoorzieningen van een dermate ondermaats niveau zijn waardoor hij bij overdracht aan Bulgarije in een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie terecht zal komen, slaagt niet. Eiser onderbouwt zijn betoog enkel door te verwijzen naar uitspraken van zittingsplaatsen van deze rechtbank die hebben geoordeeld dat de staatssecretaris nader onderzoek moet doen om voor Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te kunnen blijven gaan. Het enkele gegeven dat zittingsplaatsen van deze rechtbank hebben geoordeeld dat er eerst nader onderzoek verricht moet worden voordat geconcludeerd kan worden dat er voor Bulgarije nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden, leidt niet tot de conclusie dat deze zittingsplaats hetzelfde dient te oordelen. Eiser heeft geen recente rapporten of landeninformatie aangeleverd die laten zien dat de situatie in Bulgarije wezenlijk anders is geworden dan ten tijde van de Afdelingsuitspraak. Het meest recente AIDA-rapport – dat door de zittingsplaatsen Zwolle en Haarlem in hun uitspraken is betrokken – toont ook geen wezenlijk ander beeld dan de rapporten van voorgaande jaren. In voorgaande jaren is de Afdeling wel ingegaan op de kwaliteit van de opvangvoorzieningen en kwam toen tot het oordeel dat er voor Bulgarije nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kon worden. De rechtbank ziet ook daarom geen reden om tot het oordeel te komen dat er voor Bulgarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Ook hier geldt dat als eiser van mening is dat Bulgarije zich niet aan zijn Europeesrechtelijke verplichtingen houdt, hij daarover moet klagen bij de Bulgaarse autoriteiten.
Dient de staatssecretaris de behandeling van eisers asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken?
6. Eiser heeft op de zitting te kennen gegeven dat hij het beroep op artikel 17 van de Dublinverordening laat vallen. Deze beroepsgrond behoeft daarom geen verdere bespreking.
Dient het beroep aangehouden te worden?
7. Eiser voert aan dat zijn beroep aangehouden dient te worden om het antwoord van het Hof van Justitie op de prejudiciële vragen die gesteld zijn door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch af te wachten. [4] Een voor eiser negatieve uitspraak kan voor hem grote gevolgen hebben, terwijl de toewijzing van de vovo en aanhouding van het beroep in de bodemprocedure geen grote, negatieve gevolgen heeft voor de staatssecretaris. Eiser verwijst wederom naar de genoemde uitspraken van andere zittingsplaatsen van deze rechtbank.
7.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en verwijst hierbij naar hetgeen de Afdeling in de uitspraken van 16 augustus 2023 hieromtrent heeft overwogen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Rb Den Haag, zp Haarlem 11 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20675.
3.Rb Den Haag, zp Zwolle 26 april 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:1502
4.Rb Den Haag, zp ’s-Hertogenbosch 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.