ECLI:NL:RBDHA:2024:2374
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Bulgarije
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 15 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 31 januari 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser heeft aangevoerd dat Bulgarije niet langer kan worden beschouwd als een veilige derde staat, omdat hij vreest voor een schending van artikel 3 van het EVRM door de omstandigheden in Bulgarije. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft zijn claims niet voldoende onderbouwd met recente en concrete informatie over de situatie in Bulgarije.
De rechtbank wijst erop dat als eiser van mening is dat Bulgarije zich niet aan zijn Europese verplichtingen houdt, hij daarover kan klagen bij de Bulgaarse autoriteiten. De rechtbank ziet geen reden om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van prejudiciële vragen van een andere rechtbank, omdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor een reëel risico voor Dublinclaimanten in Bulgarije. De uitspraak wordt gedaan door mr. S. Kompier, in aanwezigheid van griffier mr. T.J. Engberts.