ECLI:NL:RBDHA:2024:2487

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
23/5919
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wmo-aanvraag voor woningaanpassing na verhuizing zonder toestemming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor woningaanpassing in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) behandeld. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een elektrische deuropener en een keukenaanpassing, maar het college van burgemeester en wethouders van Gouda had deze aanvraag afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiseres zonder toestemming was verhuisd van een rolstoelgeschikte woning naar een inadequate woning. Eiseres had echter verhuisd vanwege financiële redenen, nadat haar relatie was beëindigd en zij geen financiële ondersteuning meer ontving.

De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte niet heeft getoetst aan artikel 11, derde lid, onder e van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2020. Deze bepaling stelt dat geen voorziening wordt verstrekt indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij zelfredzaamheid en/of participatie, tenzij er een belangrijke reden voor de verhuizing aanwezig is. De rechtbank concludeert dat de financiële situatie van eiseres een belangrijke reden kan zijn en dat het college dit niet heeft onderzocht.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het college en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden van de aanvrager bij het toekennen van voorzieningen op basis van de Wmo.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5919

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Ouwerkerk-Hoogendonk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Gouda, het college

(gemachtigde: C. de Jongh).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een woningaanpassing in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) (Wmo-aanvraag) in de vorm van een elektrische deuropener en een keukenaanpassing.
Het college heeft de Wmo-aanvraag met het besluit van 13 januari 2023 (primair besluit), gehandhaafd met het bestreden besluit van 18 juli 2023, afgewezen op de grond dat eiseres zonder toestemming is verhuisd van een (rolstoel) geschikte woning naar een inadequate woning.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en haar gemachtigde en de gemachtigde van het college deelgenomen. Voor eiseres was ook aanwezig haar begeleider mevrouw [naam] .

Overwegingen1.1Eiseres is in januari 2020 van de woning aan de [adres 1] te Gouda (oude woning) verhuisd naar de woning aan de [adres 2] te Gouda (woning). Zij heeft op 2 november 2022 een melding gedaan in het kader van de Wmo 2015. Hierop heeft de Wmo-consulent onderzoek verricht. In dat kader is advies ingewonnen van een ergotherapeut. In het rapport van de ergotherapeut van 4 januari 2023 staat dat eiseres problemen ervaart bij het naar binnen komen en naar buiten gaan van haar woning en in het zelfstandig uitvoeren van keukenactiviteiten. De ergotherapeut heeft geadviseerd om na te gaan of de keuken van eiseres anders ingedeeld kan worden, zodat zij in een adequate houding kan koken en afwassen. Verder heeft de ergotherapeut geadviseerd om de voordeur van de woning zodanig aan te passen dat zij de voordeur met een afstandsbediening of afstandsknop kan openen en sluiten.

1.2
Eiseres heeft vervolgens een Wmo-aanvraag ingediend voor een woningaanpassing. De aangevraagde voorziening betrof een elektrische deuropener en een keukenaanpassing.
1.3 Het college heeft bij besluit van 16 april 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 september 2019, aan eiseres geen verhuisurgentie toegekend omdat zij in een rolstoel adequate woning woont en in staat is om zelf te zoeken naar een andere rolstoelgeschikte woning.
2. Het college heeft de Wmo-aanvraag van eiseres afgewezen omdat niet is voldaan aan artikel 11, derde lid, onderdeel f, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2020 (hierna: Verordening) omdat eiseres is verhuisd van een aangepaste- naar een niet-aangepaste woning zonder voorafgaande toestemming van het college.
3. Eiseres is het op de hierna te bespreken gronden niet met het college eens.

Beoordeling door de rechtbank

4. Volgens artikel 11, derde lid, onder f, van de Verordening wordt geen woonvoorziening verstrekt indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.
4.1
Niet in geschil is dat eiseres is verhuisd van een adequate naar een inadequate woning. Ook is niet in geschil dat eiseres geen schriftelijke toestemming had van het college om te verhuizen. Eiseres heeft aangevoerd dat zij gezien de e-mailberichten van de wethouder van 20 en van 21 mei 2019 er op mocht vertrouwen dat de wethouder akkoord was met de verhuizing naar de woning. Deze grond slaagt niet.
4.1.1
In het e-mailbericht van de wethouder van 20 mei 2019 staat naar aanleiding van vragen van eiseres tijdens het inloopspreekuur over woonruimte het volgende. "Ik zie niet of nauwelijks kans voor goedkopere woonruimte die -net als uw huidige woning- aan uw behoeften is aangepast. Vergelijkbare (aangepaste) woningen zijn met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid even duur- zo niet duurder. Daar komen dan nog de verhuis- en inrichtingskosten bij." Ook staat in dit e-mailbericht dat in overleg met eiseres zal worden bezien of een aantal af te lossen posten en een aantal uitgaven- en inkomstenposten nog in positieve zin te beïnvloeden zouden kunnen zijn. In het e-mailbericht van de wethouder van 21 mei 2019 staat het volgende. "Laten we eerst de aspecten inkomsten/uitgaven en zorgverzekering op korte termijn doornemen. In de tussentijd zal ik vragen om uit te zoeken wat een seniorenwoning aan huurlasten, servicekosten etc. kent. Dan kunnen we een vergelijking maken." Naar het oordeel van rechtbank heeft de wethouder hiermee geen uitlatingen gedaan waaruit eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat zij toestemming had om te verhuizen naar de inadequate woning.
4.2
Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij vanwege financiële redenen is verhuisd. In haar oude woning werd zij financieel ondersteund door haar toenmalige partner. Door beëindiging van die relatie viel ook de financiële ondersteuning weg. Het college heeft ten onrechte niet getoetst aan artikel 11, derde lid, onder e van de Verordening. Deze grond slaagt.
4.2.1
In artikel 11, derde lid, onder e, van de Verordening (hierna: de e-grond) staat dat geen voorziening wordt verstrekt indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij zelfredzaamheid en/of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is.
4.2.2
De e-grond bevat de waarborg dat in geval van een belangrijke reden een betrokkene toch voor een woonvoorziening in aanmerking komt, ook als er gelet op zijn beperkingen geen noodzaak was tot verhuizen. Het gaat dan met andere woorden om de situatie waarin een betrokkene verhuist van een adequate- naar een inadequate woning. In die situatie kan, gelet op de tekst, ook de f-grond van toepassing zijn. Een onverkorte toepassing van die grond in de situatie als omschreven in de e-grond, die ertoe leidt dat er geen aanspraak is op een woonvoorziening ook als sprake is van een belangrijke reden, zou tot een uitholling leiden van de waarborg die is gelegen in de e-grond. Dat houdt in dat ingeval er sprake is van een belangrijke reden de f-grond niet kan worden toegepast in de situatie waar de e-grond op ziet.
4.2.3
Volgens vaste jurisprudentie is er alleen sprake van een belangrijke reden die aanleiding kan zijn voor toewijzing van de woonvoorziening als de aanvrager geen in redelijkheid van hem te vergen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen. [1] 4.2.4 De vraag die in het kader van de beoordeling van de aanvraag beantwoord had moeten worden is of de financiële situatie van eiseres een belangrijke reden is, zoals bedoeld in de e-grond. [2] Niet is geschil is dat het college die vraag niet onder ogen heeft gezien. Eiseres heeft voorafgaand aan de aanvraag het college op de hoogte gesteld dat zij financieel in zwaar weer zat en dat zij daarom wilde verhuizen naar een goedkopere woning. Dit heeft, anders dan een doorverwijzing naar het loket van schuldhulpverlening, niet tot daadwerkelijke hulp geleid.
4.2.5
Nu het college geen onderzoek heeft verricht naar de e-grond berust het bestreden besluit op onvoldoende onderzoek en een ondeugdelijke motivering. Daarom zal het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden vernietigd.
4.3
De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak in het kader van finale geschillenbeslechting zelf af te doen, maar zal het college opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Conclusie en gevolgen5.Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt zij ook een vergoeding voor de proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van het college van 18 juli 2023;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 50,-vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 21 mei 2012; ECLI:NL:CRVB:2012:BW6810
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 22 mei 2013; ECLI:NL:CRVB:2013:CA1401