ECLI:NL:RBDHA:2024:2522
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking van de gemeente Den Haag ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de WOZ-beschikking van de gemeente Den Haag. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning aan de Westvlietweg 147 te Den Haag, die op 1 januari 2021 was vastgesteld op € 560.000. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een waarde van € 537.000.
Tijdens de zitting op 17 januari 2024 was de belanghebbende niet aanwezig, maar zijn gemachtigde had een verzoek tot uitstel ingediend vanwege ziekte, wat door de rechtbank werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank vond de door de heffingsambtenaar gebruikte vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar en concludeerde dat er rekening was gehouden met relevante factoren zoals bouwjaar, onderhoud en ligging.
De rechtbank oordeelde verder dat de heffingsambtenaar aan zijn informatieplicht had voldaan door het taxatieverslag met referentiewoningen te verstrekken. Er was geen sprake van schending van het motiveringsbeginsel of andere rechtsbeginselen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.