ECLI:NL:RBDHA:2024:2529

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
NL23.38186
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublinverordening en asielprocedure: ongegrond beroep tegen terugnameverzoek naar Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Somalische nationaliteit hebbende asielzoeker, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 4 december 2023, hield in dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling werd genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling daarvan. Eiser stelde dat de termijn voor het terugnameverzoek onterecht was vastgesteld en dat hij in Duitsland niet adequaat zou worden behandeld, wat zou leiden tot een schending van zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft de zaak op 16 februari 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris zich terecht op de Dublinverordening beriep, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. De rechtbank concludeerde dat de termijn voor het terugnameverzoek correct was vastgesteld en dat Duitsland de internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat er sprake was van een reëel risico op een behandeling in strijd met het EVRM. De rechtbank oordeelde dat de enkele stelling van eiser over mishandeling in Duitsland niet voldoende was om aan te nemen dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38186

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.W. van der Zanden),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.M. Ibrahim. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2000 en de Somalische nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser stelt dat verweerder zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt stelt dat de termijn voor het terugnameverzoek is gestart op 12 september 2023. Gelet op de loopbrief begon deze termijn op 4 september 2023 en had verweerder vanaf dat moment 72 uur de tijd om de Eurodac-gegevens in te voeren. Ook is volgens eiser onvoldoende onderzocht of zijn asielaanvragen in Duitsland en Frankrijk inhoudelijk zijn behandeld, of dat hij keer op keer blijft steken in een Dublinprocedure. Eiser stelt in Duitsland te zijn aangewezen op een herhaalde asielaanvraag, waarbij hem een beroepstermijn van een week wordt gegeven zonder opschortende werking. Hij zal ook niet worden voorzien van kosteloze rechtsbijstand. Eiser stelt daardoor feitelijk geen toegang te hebben tot een rechter, waardoor geen daadwerkelijke toetsing aan artikel 3 van het EVRM [3] zal plaatsvinden en overdracht zal leiden tot indirect refoulement. Ook stelt eiser dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen toepassing wordt gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Hij is sinds zijn 15e in Europa, in Duitsland is hij mishandeld en hij kan het geestelijk niet meer aan om in Europa voortvluchtig te moeten zijn. Zijn bijzondere, individuele omstandigheden maken dat overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Zoals blijkt uit de uitspraak van de Afdeling [4] van 12 januari 2024 [5] moet een terugnameverzoek worden gedaan binnen twee maanden na de daadwerkelijke Eurodac-treffer, in dit geval dus 12 september 2023. Dit verzoek moet ook worden gedaan binnen drie maanden na de asielaanvraag die blijkt uit een loopbrief. De loopbrief van eiser dateert van 4 september 2023, wat maakt dat het terugnameverzoek tijdig is gedaan bij Duitsland op 13 oktober 2023.
5. Op grond van artikel 9, eerste lid, eerste volzin, van de Eurodac-verordening [6] neemt elke lidstaat onverwijld de vingerafdrukken van een asielzoeker en zendt hij deze zo spoedig mogelijk en uiterlijk 72 uur na de indiening van zijn verzoek om internationale bescherming in de zin van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening toe aan het centraal systeem. Aangezien eiser op 4 september 2023 de loopbrief heeft ontvangen, had verweerder zijn vingerafdrukken uiterlijk 7 september 2023 in Eurodac moeten plaatsen. Uit het dossier blijkt niet wanneer bij eiser vingerafdrukken zijn afgenomen, maar wel dat deze op 12 september 2023 in het Eurodac systeem zijn bevraagd. De termijn van artikel 9, eerste lid, van de Eurodac-verordening is dan ook overschreden.
6. Noch de Eurodac-verordening, noch de Dublinverordening verbindt echter gevolgen aan een dergelijke termijnoverschrijding. Artikel 9, eerste lid, tweede volzin, van de Eurodac-verordening bepaalt daarentegen juist dat een overschrijding van de termijn lidstaten niet ontslaat van de verplichting om de vingerafdrukken alsnog aan het systeem toe te voegen. De enkele overschrijding van deze termijn kan daarom niet afdoen aan de vaststelling dat niet Nederland, maar Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser is tot slot niet in zijn belangen geschaad, nu verweerder op 12 september 2023 zijn vingerafdrukken alsnog in Eurodac heeft vergeleken, waardoor eiser niet nodeloos lang in onzekerheid heeft verkeerd over het land dat verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag.
7. Verweerder mag in beginsel ten aanzien van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. [7] Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [8] Eiser is hierin niet geslaagd.
8. Met het expliciete claimakkoord hebben de Duitse autoriteiten toegezegd eisers asielaanvraag inhoudelijk te behandelen. Eiser zal dan ook niet 'blijven steken in een Dublinprocedure' zoals hij stelt. Eiser zal door de Duitse autoriteiten niet worden geclaimd bij Frankrijk en hij is ook niet meteen 'uitzetbaar' naar Somalië. De Duitse autoriteiten zullen zijn opvolgende aanvraag behandelen en zijn daarbij gebonden aan de internationale verplichtingen. Dat zij die procedure mogelijk anders inrichten dan in Nederland het geval is, maakt niet meteen dat sprake is van structurele tekortkomingen in het asielsysteem.
9. Dat asielzoekers in Duitsland niet automatisch worden voorzien van kosteloze rechtsbijstand betekent niet zonder meer dat de Duitse asielprocedure op dit punt in strijd is met de Procedurerichtlijn. [9] Uit artikel 19 en volgende van de Procedurerichtlijn volgt niet dat iedere vreemdeling onvoorwaardelijk recht heeft op kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging in asielprocedures, zowel in eerste aanleg als in beroepsprocedures. Ook biedt artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. Het door Duitsland gehanteerde systeem dat een vreemdeling recht heeft op kosteloze bijstand wanneer door de rechter wordt beoordeeld dat het beroep een kans van slagen heeft, is dus in overeenstemming met de Procedurerichtlijn.
10. Voor zover eiser stelt dat hem ten onrechte kosteloze rechtsbijstand is of zal worden onthouden, moet dit worden ingebracht en beoordeeld in Duitsland. Eisers enkele stelling dat hij geen toegang heeft om zijn beklag te doen juist omdat hij geen kosteloze rechtsbijstand zal krijgen, is onvoldoende om aannemelijk te maken dat klagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten voor hem onmogelijk is.
11. Aangezien eiser ook verder niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een systeemfout als bedoeld in artikel 3, tweede lid van de Dublinverordening in de asielprocedure in Duitsland, is het niet aan de rechtbank om in het kader van een Dublinoverdracht het risico op refoulement in de ontvangende lidstaat verder te onderzoeken. [10]
12. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van andere bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. Dat eiser in Europa verblijft sinds hij vijftien jaar oud is en dat hij het niet meer aankan om in Europa voortvluchtig te zijn, is daartoe onvoldoende. Het systeem van de Dublinverordening is juist bedoeld om asielshoppen in de lidstaten te voorkomen. Dat eiser stelt te zijn mishandeld in Duitsland is ook geen bijzondere individuele omstandigheid. Hij kon daarover klagen bij de Duitse autoriteiten en niet is gebleken dat hij dat heeft gedaan.
13. Verweerder is, gelet op het voorgaande, terecht ervan uitgegaan dat Duitsland de internationale verplichtingen nakomt en heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de behandeling van de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening nr. (EU) 604/2013.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Verordening (EU) nr. 603/2013.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
9.Richtlijn 2013/32/EU.
10.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.