ECLI:NL:RBDHA:2024:2670

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
AWB23/9888
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verblijfsrecht van een Soedanese eiser op basis van de Richtlijn tijdelijke bescherming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 1 maart 2024, wordt het beroep van een Soedanese eiser tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De eiser had tijdelijke bescherming gekregen op basis van de Richtlijn 2001/55/EG, maar de staatssecretaris had op 1 september 2023 besloten dat dit recht per 4 september 2023 zou eindigen. Dit besluit werd later op 29 januari 2024 ingetrokken, waarbij de staatssecretaris aangaf dat de tijdelijke bescherming per 4 maart 2024 van rechtswege zou eindigen. De rechtbank behandelt het beroep en oordeelt dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd dat de eiser behoort tot de groep derdelanders wiens verblijfsrecht zou eindigen. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en vernietigt zowel het intrekkingsbesluit als het eerdere besluit van 1 september 2023. Hierdoor blijft het verblijfsrecht van de eiser bestaan en kan hij aanspraak blijven maken op de rechten en voorzieningen die hieruit voortvloeien. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser, die op € 1.750,- worden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/9888

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2024 in de zaak tussen

[naam], eiser, V-nummer: [nummer],

(gemachtigde: mr. N.B. Swart)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. drs. J.P.M. Wuijte).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de besluiten van de staatssecretaris van 1 september 2023 en 29 januari 2024 over het eindigen van het recht van eiser op tijdelijke bescherming, als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn) [1] en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 (het Uitvoeringsbesluit) [2]
1.1.
Bij besluit van 1 september 2023 heeft de staatssecretaris besloten dat eisers recht op tijdelijke bescherming eindigt op 4 september 2023. Eiser heeft tegen dit besluit op 1 september 2023 beroep ingesteld.
1.2.
Op 29 januari 2024 heeft de staatssecretaris het besluit van 1 september 2023 ingetrokken en eiser laten weten dat de tijdelijke bescherming op 4 maart 2024 van rechtswege zal eindigen.
1.3.
Op grond van artikel 6:19 eerste lid, van de Awb [3] heeft het beroep mede betrekking op dit intrekkingsbesluit.
2. De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van de bestreden besluiten

3. Eiser heeft de Soedanese nationaliteit. Eiser heeft op 26 juli 2019 voor de eerste keer in Nederland asiel aangevraagd. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen. Deze afwijzing staat in rechte vast.
4. Eiser heeft op 2 december 2022 een (opvolgende) asielaanvraag gedaan. Eiser heeft daarbij een Soedanees paspoort overgelegd, geldig van 4 juli 2022 tot en met 3 juli 2032, en een Oekraïense verblijfsvergunning, geldig van 24 maart 2014 tot en met 1 augustus 2019. Voorts heeft eiser een akte van partnerschapsregistratie met zijn Oekraïense partner overgelegd, opgemaakt en gedateerd in Assen op 21 november 2022, alsmede een paspoort van zijn Oekraïense partner.
5. De staatssecretaris heeft eiser tijdelijke bescherming verleend. Bij besluit van 1 september 2023 heeft de staatssecretaris deze bescherming met ingang van 4 september 2023 beëindigd. Op 29 januari 2024 heeft de staatssecretaris het besluit van 1 september 2023 ingetrokken en eiser laten weten dat de tijdelijke bescherming op 4 maart 2024 van rechtswege zal eindigen.

Juridisch kader

6. Op grond van de Richtlijn kan de Raad bij een massale toestroom van ontheemden een besluit nemen dat bepaalde categorieën ontheemden tijdelijke bescherming kunnen krijgen in de lidstaten krachtens de Richtlijn. Nederland heeft de Richtlijn bij wet van 16 december 2004 in het nationale recht geïmplementeerd.
7. De voorwaarden voor tijdelijke bescherming van onderdanen van Oekraïne zijn vastgelegd in het Uitvoeringsbesluit. De groepen vreemdelingen die volgens het Uitvoeringsbesluit [4] onder de reikwijdte van de Richtlijn vallen, zijn de volgende categorieën personen die sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt als gevolg van de militaire invasie door de Russische strijdkrachten die op die datum begon:
a. a) Oekraïense onderdanen die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven;
b) staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming of gelijkwaardige nationale bescherming genoten;
c) gezinsleden van de in punten a) en b) genoemde personen.
8. Onder gezinsleden wordt, voor zover hier van belang, verstaan de huwelijkspartner van een in het eerste lid onder a) of b) bedoelde persoon of diens niet-gehuwde partner met wie een duurzame relatie wordt onderhouden, voor zover het gezin vóór 24 februari 2022 reeds in Oekraïne een gezin was en in Oekraïne verbleef. [5]
9. Naast de aangewezen categorieën van personen biedt het Uitvoeringsbesluit [6] de mogelijkheid aan de lidstaten om overeenkomstig artikel 7 van de Richtlijn het Uitvoeringsbesluit ook toe te passen op andere personen, onder wie staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne, die legaal in Oekraïne verbleven en die niet in veilige en duurzame omstandigheden naar hun land of regio van oorsprong kunnen terugkeren.
10. In een Kamerbrief van 30 maart 2022 heeft de staatssecretaris toegelicht hoe hij de Richtlijn en het Uitvoeringsbesluit in Nederland op de ontheemden uit Oekraïne zal toepassen. [7] De brief vermeldt dat de staatssecretaris gebruik zal maken van de mogelijkheid om de tijdelijke bescherming uit te breiden tot andere groepen ontheemden dan de aangewezen categorieën. De staatssecretaris heeft er onder meer voor gekozen om ook tijdelijke bescherming te bieden aan staatlozen of derdelanders die op 23 februari 2022 een geldige tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne hadden (hierna: de facultatieve groep).
11. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 17 januari 2024 [8] geoordeeld dat de staatssecretaris niet bevoegd was de tijdelijke bescherming van de facultatieve groep zelfstandig te beëindigen met ingang van 4 september 2023. De Afdeling leidt voorts uit het Verlengingsbesluit van 19 oktober 2023 [9] af dat de verlenging van de tijdelijke bescherming tot en met 4 maart 2025 alleen geldt voor zover lidstaten de facultatieve bepaling op dat moment nog toepassen. Volgens de Afdeling is de tijdelijke bescherming voor de facultatieve groep daarom niet verlengd met het Verlengingsbesluit van 19 oktober 2023. Daardoor is de tijdelijke bescherming voor de facultatieve groep van kracht tot en met 4 maart 2024 en loopt deze daarna van rechtswege af.

Beoordeling door de rechtbank

12. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
13. De staatssecretaris heeft ter zitting bevestigd dat het besluit van 1 september 2023 bij besluit van 29 januari 2024 is ingetrokken. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in dit intrekkingsbesluit niet is ingegaan op eisers beroepsgronden tegen het besluit van 1 september 2023 ten aanzien van zijn betoog dat hij niet onder de facultatieve groep valt, omdat hij al een verblijfsrecht had vanwege zijn duurzame relatie met een Oekraïense onderdaan die in Nederland een verblijfsrecht heeft op grond van de Richtlijn. Daarmee is de staatssecretaris niet (volledig) tegemoet gekomen aan het beroep van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat daarom (proces)belang bij de beoordeling van dit beroep.
13.1.
De rechtbank zal daarom het beroep inhoudelijk beoordelen aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
13.2.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en wat de gevolgen van dit oordeel zijn.
Het intrekkingsbesluit van 29 januari 2024
14. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij niet behoort tot de groep derdelanders wiens tijdelijke verblijfsrecht met ingang van 4 maart 2024 eindigt. Eiser voert daartoe aan dat de staatssecretaris hem tijdelijke bescherming heeft verleend op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Uitvoeringsbesluit. Eiser stelt dat hij al vóór 24 februari 2022 een gezin vormde met zijn Oekraïense partner en dat zij vóór 24 februari 2022 ook samen in Oekraïne hebben verbleven. Eiser stelt dat hij zich op 2 december 2022 heeft gemeld bij een loket van de staatssecretaris in Amsterdam om (opnieuw) asiel aan te vragen. De medewerker heeft eiser na een kort telefonisch overleg een verblijfsrecht toegekend. Gelet op het feit dat de Oekraïense verblijfsvergunning van eiser op dat moment al niet meer geldig was en eiser bij de aanvraag een akte van partnerschapsregistratie alsmede het Oekraïense paspoort van zijn partner heeft overgelegd, moet dit verblijfsrecht volgens eiser wel zijn verleend op grond van de relatie met zijn Oekraïense partner. Eiser wijst daarbij ook op de opmerking ‘cliënt graag koppelen aan partner’ op het aanvraagformulier. Nu het verblijfsrecht is verleend op grond van eisers relatie met zijn Oekraïense partner, kan de staatssecretaris dit recht volgens eiser niet zonder meer beëindigen of intrekken.
15. De staatssecretaris heeft ter zitting verklaard dat hem niet helemaal duidelijk is op grond waarvan eiser een verblijfsrecht heeft gekregen. Als dit is toegekend op grond van zijn Oekraïense partner, dan is dit te voortvarend gedaan in de drukke toestroom van Oekraïners en derdelanders. Volgens de staatssecretaris is het verblijfsrecht in dat geval ten onrechte op deze grond toegekend, gelet op de verklaringen van eiser in zijn eerste asielprocedure en het gebrek aan bewijs dat eiser reeds in Oekraïne een relatie had met zijn gestelde partner. De staatssecretaris heeft ter zitting voorts erkend dat hij niet kan uitsluiten dat het verblijfsrecht op een andere manier ingetrokken had moeten worden.
16. De rechtbank sluit op grond van de door eiser aangedragen omstandigheden rond zijn aanvraag, het feit dat de Oekraïense verblijfsvergunning van eiser op 23 februari 2022 reeds geruime tijd niet meer geldig was en op basis van de verklaringen van de staatssecretaris ter zitting niet uit dat de staatssecretaris aan eiser verblijf heeft verleend op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Uitvoeringsbesluit. Daarom heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank in het intrekkingsbesluit van 29 januari 2024 niet zonder nadere motivering kunnen stellen dat eiser onder de facultatieve groep valt en dat zijn verblijfsrecht daarom met ingang van 4 maart 2024 (van rechtswege) eindigt. De enkele stelling van de staatssecretaris ter zitting, dat eiser achteraf bezien ten onrechte een verblijfsrecht zou hebben gekregen, is daartoe naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende. De rechtbank zal het intrekkingsbesluit van 29 januari 2024 daarom vernietigen, omdat het niet deugdelijk is gemotiveerd.
Het besluit van 1 september 2023
17. Op grond van artikel 6:19, zesde lid, van de Awb staat intrekking van het bestreden besluit niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
18. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in het besluit van 1 september 2023 heeft gemotiveerd waarom eiser volgens hem niet valt onder de categorie gezinslid van een persoon met tijdelijke bescherming. Ook met die motivering is de staatssecretaris echter voorbijgegaan aan eisers betoog dat hij reeds op deze grond een verblijfsrecht heeft gekregen en dat dit verblijfsrecht niet zonder meer kan worden ingetrokken. De rechtbank is daarom van oordeel dat het besluit van 1 september 2023 evenmin berust op een deugdelijke motivering. De rechtbank zal daarom ook dit besluit vernietigen.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het intrekkingsbesluit van 29 januari 2024 en het besluit van 1 september 2023. Dat betekent dat het verblijfsrecht van eiser niet eindigt per 4 maart 2024 en dat eiser aanspraak kan blijven maken op de rechten en voorzieningen die uit dit verblijfsrecht voortvloeien.
20. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten omdat het beroep gegrond is. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van
€ 875,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.750,-. Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft de staatssecretaris geen griffierecht aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 1 september 2023 en 29 januari 2024;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De rechter is buiten staat de uitspraak mede te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is aan partijen verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
3.Algemene wet bestuursrecht
4.artikel 2, eerste lid van het Uitvoeringsbesluit
5.artikel 2, vierde lid van het Uitvoeringsbesluit
6.Artikel 2, derde lid van het Uitvoeringsbesluit
7.Brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 30 maart 2022,
9.Uitvoeringsbesluit van de Raad van de Europese Unie van 19 oktober 2023, (EU) 2023/2409