Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], verzoeker
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
M.J. Kambeel, griffier.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die tijdelijk in Nederland verblijft op basis van de Richtlijn 2001/55/EG. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 7 februari 2024 een besluit genomen waarin werd vastgesteld dat de verzoeker met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft en dat hij de Europese Unie binnen vier weken na 4 maart 2024 moet verlaten. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat de tijdelijke bescherming van de verzoeker van rechtswege eindigt na 4 maart 2024. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen kan behouden tijdens de behandeling van het beroep.
De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om op het verzoek te reageren, maar deze heeft daarvan geen gebruik gemaakt. De voorzieningenrechter heeft vervolgens op basis van een belangenafweging besloten het verzoek toe te wijzen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behandeling van het beroep op 18 maart 2024 zal plaatsvinden, en dat het verzoeker niet mogelijk is om voor die datum op het beroep te beslissen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van de verzoeker bij het behoud van zijn tijdelijke bescherming zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris bij het handhaven van het bestreden besluit. Daarom is het bestreden besluit geschorst totdat er uitspraak is gedaan op het beroep, en moet de verzoeker worden behandeld alsof zijn tijdelijke bescherming niet is beëindigd. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker tot een bedrag van € 875,-.