ECLI:NL:RBDHA:2024:2716

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 124 en AWB - 23 _ 2580
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een Wajong-uitkering en de rommelige besluitvorming door het Uwv

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 5 maart 2024, worden twee Wajong-zaken behandeld die voortkomen uit rommelige besluitvorming door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser, die lijdt aan het MELAS syndroom, ADHD en dyslexie, had aanvankelijk een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die op 25 juli 2022 werd afgewezen. Na bezwaar werd hem op 9 november 2022 een uitkering toegekend met terugwerkende kracht, maar dit besluit werd op 25 november 2022 ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat de gang van zaken aan de zijde van het Uwv rommelig was, maar dat de uiteindelijke afwijzing van de Wajong-aanvraag op inhoudelijke gronden terecht was. De rechtbank concludeert dat eiser in de periode van zijn achttiende verjaardag tot vijf jaar daarna over arbeidsvermogen beschikte, ondanks zijn medische aandoeningen. De rechtbank vernietigt het besluit van 25 november 2022, maar verklaart het bezwaar tegen de afwijzing van de Wajong-uitkering ongegrond. Eiser krijgt de proceskosten vergoed en het door hem betaalde griffierecht wordt terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/124 en SGR 23/2580

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2024 in de zaken tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. I. Rhodes),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).

Inleiding en totstandkoming van de besluiten

In beide zaken
1.1
In deze zaken gaat het om de afwijzing van de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
1.2
Eiser is op [geboortedag] 2008 achttien jaar geworden. Bij eiser is in 2015 de diagnose ‘MELAS syndroom’ gesteld. Dit is een zeldzame aangeboren erfelijke aandoening die leidt tot aantasting van de hersenen. Eiser is ook bekend met ADHD en dyslexie. Hij heeft middelbaar onderwijs gevolgd en in 2007 zijn VMBO-diploma behaald. Aansluitend heeft hij een MBO-2 opleiding gevolgd, waarvoor hij op 2 juli 2010 zijn diploma heeft behaald. Eiser is hierna geen werken als diskjockey. Ook werkte hij in de periode vanaf 2009 tot en met 2015 bij verschillende werkgevers in de horeca.
1.3
In 2021 was er bij eiser sprake van een sterke achteruitgang door toename van zijn medische klachten, onder andere in het denken en gedrag. Eiser ontvangt sinds september 2021 begeleiding thuis op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Sinds oktober 2021 ontvangt hij zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). Het CIZ heeft wonen met begeleiding en verzorging geïndiceerd. Vanwege de beperkingen die eiser ervaart heeft hij, door tussenkomst van zijn vader, op 30 november 2021 een ‘aanvraag beoordeling arbeidsvermogen’ ingediend bij het Uwv. Eiser wil in aanmerking komen voor een Wajong-uitkering.
1.4
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 25 juli 2022 afgewezen. Hieraan ligt het rapport van de verzekeringsarts van 19 juli 2022 ten grondslag. De verzekeringsarts komt hierin gemotiveerd tot de conclusie dat hoewel bij eiser sprake is van een aangeboren medische aandoening, eiser niet voldoet aan de criteria van de Wajong. Eiser is hiertegen in bezwaar gegaan.
1.5
Met het besluit op bezwaar van 9 november 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en aan hem een Wajong-uitkering toegekend met ingang van 30 november 2021, de datum waarop de aanvraag door het Uwv is ontvangen. Hieraan ligt het rapport van de arbeidsdeskundige van 18 oktober 2022 ten grondslag. De arbeidsdeskundige kwam hierin gemotiveerd tot de conclusie dat eiser niet beschikte over basale werknemersvaardigheden.
1.6
Op 25 november 2022 heeft verweerder eiser per brief meegedeeld dat het besluit op bezwaar van 9 november 2022 wordt ingetrokken, omdat dit besluit onjuist is. Hieraan ligt een nader onderzoek van de arbeidsdeskundige ten grondslag. Dit onderzoek is op verzoek van de primaire afdeling van het Uwv verricht. Er is namelijk gebleken dat eiser van 1 maart 2020 tot en met 31 maart 2022 inkomsten had uit de Regeling Bijstandsbesluit Zelfstandigen. De resultaten van het nadere arbeidskundige onderzoek staan vermeld in het rapport van 23 november 2022. De arbeidsdeskundige is hierin gemotiveerd tot de conclusie gekomen dat eiser wél over basale werknemersvaardigheden beschikt en dat eiser een taak kan uitoefenen in een arbeidsorganisatie.
1.7
Eiser heeft tegen de brief van 25 november 2022 bezwaar gemaakt. Met het besluit van 21 december 2022 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de brief van 25 november 2022 geen besluit is waartegen bezwaar kan worden gemaakt. De brief betreft een mededeling.
1.8
Eiser is het hier niet mee eens. Hij heeft daarom beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1 (zaaknummer SGR 23/124). Hij heeft de voorzieningenrechter ook verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.9
Met het besluit van 22 maart 2023 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en meegedeeld dat eiser geen recht heeft op een Wajong-uitkering. Hieraan liggen de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b van 6 maart 2023 en 22 maart 2023 ten grondslag. Zij zijn gemotiveerd tot de conclusie gekomen dat eiser niet voldoet aan de criteria om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering.
1.1
Eiser is het hiermee niet eens. Hij heeft daarom ook beroep ingesteld tegen bestreden besluit 2 (zaaknummer: SGR 23/2580).
1.11
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening samen met het beroep (SGR 23/124) op 7 september 2023 op zitting behandeld. Op 15 september 2023 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. [1] De voorzieningenrechter heeft bepaald dat verweerder aan verzoeker (thans: eiser) bij wijze van voorlopige voorziening per 5 januari 2023 voorschotten op een Wajong-uitkering verstrekt naar de grondslag als berekend in het besluit van 9 november 2022.
1.12
Het onderzoek in de beroepszaak met het nummer SGR 23/124 is heropend, zodat de rechtbank dit beroep thans samen met de tweede beroepszaak kan behandelen.
1.13
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften. Ook heeft verweerder in het mailbericht van 9 januari 2024 meegedeeld dat het standpunt dat eiser geen recht heeft op een Wajong-uitkering, onverminderd wordt gehandhaafd.
1.14
De rechtbank heeft de beroepen op 16 januari 2024 gevoegd op zitting behandeld. Daaraan hebben deelgenomen: de vader van eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank stelt voorop dat de gang van zaken aan de zijde van verweerder in deze zaken rommelig is geweest en veel onduidelijkheden heeft veroorzaakt. Dit is ook door de gemachtigde van verweerder op de zitting erkend. De rommelige besluitvorming leidt de rechtbank echter niet tot het oordeel dat de procedure en de besluitvorming als geheel onzorgvuldig zijn geweest. De uiteindelijke uitkomst, namelijk dat eisers aanvraag om een Wajong-uitkering op inhoudelijke gronden is afgewezen, is naar het oordeel van de rechtbank juist.
2.2
De rechtbank zal hierna eerst bespreken of de brief van 25 november 2022 een besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.3
Daarna zal de rechtbank de inhoudelijke beoordeling van de weigering van de Wajong-uitkering bespreken en daarbij ingaan op de uiteindelijke medische en arbeidskundige beoordeling.
2.4
Tenslotte bespreekt de rechtbank haar conclusies en de gevolgen daarvan.
Brief van 25 november 2022 een besluit?
3.1
De rechtbank dient eerst te beoordelen of verweerder het bezwaar van eiser met het bestreden besluit 1 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat de brief van 25 november 2022 geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.2
In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder ‘besluit’ wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met het begrip ‘rechtshandeling’ wordt bedoeld: een handeling gericht op rechtsgevolg.
3.3
Vaststaat dat verweerder met het besluit van 9 november 2022 een Wajong-uitkering aan eiser heeft toegekend en dat verweerder met de brief van 25 november 2022 het besluit van 9 november 2022 heeft ingetrokken. De rechtbank is van oordeel dat met de brief van 25 november 2022 een wijziging teweeg is gebracht in de rechtsverhouding tussen eiser en verweerder. Het feit dat aan het toekenningsbesluit van 9 november 2022 geen uitvoering is gegeven door feitelijke uitbetaling van de Wajong-uitkering, maakt niet dat eiser op dat moment geen recht op die uitkering had. Verweerder heeft met de brief van 25 november 2022 waarin het besluit van 9 november 2022 is ingetrokken dus een handeling verricht die is gericht op rechtsgevolg. De brief van 25 november 2022 is daarom naar het oordeel van de rechtbank een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, waartegen bezwaar open stond. Ook eiser meent blijkens de stukken dat dit het geval is, nu hij daartegen immers bezwaar heeft gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar van eiser in het bestreden besluit 1 dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Gelet hierop zal het beroep SGR 23/124 gegrond worden verklaard en zal het bestreden besluit 1 worden vernietigd.
3.4
Eiser heeft in deze procedures de vraag aan de orde gesteld of verweerder het op
9 november 2022 genomen besluit waarin een Wajong-uitkering is toegekend, wel kon intrekken. Het intrekkingsbesluit van 25 november 2022 is gegrond op een nader arbeidskundig rapport, waarin de arbeidsdeskundige tot een andersluidende conclusie komt dan in zijn eerdere rapportage. Er is geen rechtsregel die eraan in de weg staat dat een bestuursorgaan terugkomt van een eerder genomen besluit als blijkt dat dit besluit op een onjuiste feitelijke en juridische grondslag berust. De rechtbank zal hierna, bij de inhoudelijke beoordeling van de besluiten, nog nader ingaan op de vraag of de arbeidsdeskundige in zijn nadere rapportage een juiste conclusie heeft getrokken.
Gang van zaken besluitvorming
3.6
Een en ander leidt ertoe dat de gang van zaken bij de besluitvorming als volgt kan worden weergegeven.
Eisers Wajong-aanvraag is aanvankelijk afgewezen. Daartegen heeft hij bezwaar gemaakt. In de beslissing op bezwaar van 9 november 2022 is alsnog een Wajong-uitkering toegekend, en wel per datum aanvraag.
Het Uwv heeft kort nadien bemerkt dat die toekenning berustte op onvolledige informatie. Nadat de primaire arbeidsdeskundige nader had gerapporteerd, is het besluit op bezwaar waarin de toekenning was neergelegd, per besluit van 25 november 2022 ingetrokken.
Die intrekking heeft tot gevolg dat de bezwaarprocedure weer is opengevallen en de afwijzing van eisers aanvraag opnieuw voorligt.
Omdat de rechtbank de onjuiste beslissing op bezwaar van 21 december 2022 zal vernietigen en er daarmee geen sprake (meer) is van twee beslissingen op bezwaar, is de uiteindelijke besluitvorming van verweerder te vinden in het bestreden besluit 2 van
22 maart 2023. In dat besluit is het bezwaar tegen de afwijzing van de Wajong-uitkering ongegrond verklaard en de weigering om een uitkering toe te kennen dus in stand gebleven. Duidelijk is dat verweerder in deze procedures ook thans nog het standpunt inneemt dat eiser geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
Finale geschilbeslechting
4. De weigering van de Wajong-uitkering en de inhoudelijke onderbouwing daarvan zijn in deze zaken neergelegd in het primaire besluit van 25 juli 2022, het besluit van 25 november 2022 en het bestreden besluit 2 van 22 maart 2023 alsmede de bij die besluiten behorende medische en arbeidskundige rapportages.De rechtbank zal, teneinde tot finale geschilbeslechting te komen, hierna beoordelen of verweerders standpunt juist is. Zij zal daartoe hierna verweerders inhoudelijke beoordeling van de weigering van de Wajong-uitkering bespreken. De beoordeling vindt plaats aan de hand van de beroepsgronden die eiser naar voren heeft gebracht. Deze staan hieronder weergegeven.
5. Eiser voert - samengevat - aan dat verweerder ten onrechte niet de situatie als bedoeld in artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong heeft beoordeeld. Eiser voldoet volgens de verzekeringsarts b&b aan de criteria dat op zijn achttiende verjaardag sprake was van een aandoening. In 2015 zijn er klachten en beperkingen ontstaan door het MELAS syndroom. Eiser kan zich niet verenigen met het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat dit meer dan vijf jaar na de datum in geding is. De verzekeringsarts b&b gaat er aan voorbij dat eiser tot 2010 gestudeerd heeft. Rekening houdend met deze datum is 2015 niet meer dan 5 jaar na de datum in geding. Eiser wijst in dit verband op het bepaalde in artikel 1a:1, aanhef en onder b, van de Wajong en artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong.
Wettelijk kader
6.1
Artikel 1:1a, eerste lid, van de Wajong bepaalt dat jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de ingezetene is die:
  • op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
  • na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
6.2
Het tweede lid van dit artikel bevat een zogenoemde Amber-bepaling. Een aanvrager die in eerste instantie niet is aan te merken als jonggehandicapte, omdat op zijn achttiende levensjaar (of daarna in geval van studie) geen sprake is van duurzame afwezigheid van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, kan onder voorwaarden alsnog worden aangemerkt als jonggehandicapte. Volgens de memorie van toelichting ziet de Amber-bepaling op de situatie dat iemand op zijn achttiende wel al beperkingen door ziekte heeft, maar op dat moment niet voldoet aan de voorwaarde dat geen sprake is van ‘duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’. Iemand kan dan gedurende vijf jaar na zijn achttiende verjaardag in aanmerking komen voor een Wajong-uitkering, als hij in die vijf jaar alsnog aan die voorwaarde voldoet en dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij eerder beperkingen ondervond.
Amberperiode
7. De rechtbank overweegt tegen de achtergrond van het hiervoor weergegeven wettelijk kader allereerst als volgt. Het standpunt van eiser, erop neerkomend dat de Amberperiode van vijf jaar gaat lopen vanaf 2010, het jaar waarin hij studerende was, kan niet worden gevolgd. Verweerder heeft vastgesteld dat eiser al op zijn achttiende verjaardag beperkingen als gevolg van ziekte ondervond en niet pas vanaf 2010. De vijfjaarstermijn begint dan te lopen vanaf de achttiende verjaardag. Uit vaste rechtspraak volgt dat er geen sprake kan zijn van twee momenten van het ontstaan van arbeidsongeschiktheid ten aanzien van voor aanvang 17e jaar en voor aanvang studie bestaande klachten. Voor eiser kan op grond van het MELAS syndroom uitsluitend een Ambertermijn gelden vanaf 52 weken na zijn zeventiende verjaardag tot vijf jaar hierna. Zoals ook ter zitting is besproken, is eiser daarom buiten het voor hem door de Wajong verzekerde tijdvak arbeidsongeschikt geraakt.
Heeft eiser recht op een Wajong-uitkering?
8.1
De beoordeling die de rechtbank moet doen, betreft dus de vraag of verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser geen recht heeft op een Wajong-uitkering omdat hij arbeidsvermogen had op de dag dat hij achttien jaar werd en in de Amberperiode, zijnde de periode van vijf jaar gerekend vanaf eisers achttiende jaar. Die periode loopt voor eiser vanaf [geboortedag] 2008 tot en met [geboortedag] 2013 (de periode in geding).
8.2
De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat pas geen sprake is van arbeidsvermogen indien uit medisch en arbeidskundig onderzoek blijkt dat iemand:
niet in staat is een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie, en/of
niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, en/of
niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en/of
niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Dit is een erg streng toetsingskader.
9. Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid naar vaste rechtspraak in beginsel baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn (dat betekent dat ze tot een onbetwistbare conclusie moeten leiden). Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
10. Bij een laattijdige aanvraag zoals hier aan de orde moet een retrospectieve beoordeling plaatsvinden over een tijdstip in het verleden. Volgens vaste rechtspraak [2] ligt de bewijslast bij een laattijdige aanvraag bij de aanvrager, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen. Dit betekent dat het voor risico komt van eiser als onvoldoende gegevens over zijn gezondheidstoestand en over de arbeidskundige situatie in het betreffende tijdvak beschikbaar zijn.
11. Voor de beoordeling of eiser al dan niet arbeidsvermogen heeft, zijn met name de rapporten van de verzekeringsarts b&b (6 maart 2023) en de arbeidsdeskundige b&b (22 maart 2023) van belang, zoals die ten grondslag zijn gelegd aan bestreden besluit 2.
Medische beoordeling
12.1
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b in het rapport van
6 maart 2023 op een inzichtelijke en navolgbare wijze verslag heeft gedaan van zijn onderzoeksbevindingen en de daarop gebaseerde conclusies. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts b&b eiser op het spreekuur heeft gezien, waarbij ook de vader van eiser aanwezig was. De vader is uitgebreid in de gelegenheid gesteld om over de klachten van eiser te vertellen. Ook is eiser door de verzekeringsarts b&b psychisch onderzocht. Omdat de datum in geding in het verleden ligt heeft de verzekeringsarts b&b geen lichamelijk onderzoek bij eiser verricht. Hierbij heeft hij in aanmerking genomen dat eiser een aangeboren aandoening heeft waarbij pas later klachten zijn ontstaan. De verzekeringsarts b&b heeft ook kennis genomen van het door eiser tijdens het spreekuur overgelegde huisartsenjournaal.
12.2
De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts b&b afdoende heeft gemotiveerd waarom eiser in de periode in geding mogelijkheden had tot arbeidsparticipatie. De verzekeringsarts b&b rapporteert op basis van zijn onderzoek dat bij eiser sinds de geboorte sprake is van het MELAS syndroom. Hierdoor voldoet eiser aan de criteria dat er op het achttiende jaar sprake is van een aandoening waaruit beperkingen voortvloeien. Eiser kreeg echter pas na zijn achttiende, namelijk in 2015, steeds meer klachten waardoor hij ook steeds beperkter werd. Dit heeft de vader van eiser op de zitting erkend. Er waren rond het achttiende levensjaar wel wat klachten en er was sprake van ADD en dyslexie, maar hiermee heeft eiser zijn basisschool, middelbare school en MBO 2-opleiding af kunnen ronden zonder aanmerkelijke ondersteuning. Daarnaast heeft eiser in de periode in geding gewerkt in de horeca en als zelfstandig diskjockey. Met het inkomen dat hij daarmee verdiende heeft hij zelfstandig kunnen wonen. De rechtbank kan zich daarom verenigen met het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat eiser rond zijn achttiende jaar en de daaropvolgende 5 jaar benutbare mogelijkheden had om te werken. Eiser was in staat om 4 uur per dag arbeid te verrichten en 1 uur aaneengesloten te werken. Ook stelt de verzekeringsarts b&b zich gemotiveerd op het standpunt dat eiser op medische gronden werknemersvaardigheden had. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts b&b in het rapport afdoende heeft gemotiveerd waarom eiser op medisch gebied arbeidsvermogen heeft.
Arbeidskundige beoordeling
13.1
Aanvankelijk kwam de primaire arbeidsdeskundige in het rapport van 18 oktober 2022 tot de conclusie dat eiser niet beschikte over basale werknemersvaardigheden. In het hierna door deze arbeidskundige uitgebrachte rapport van 23 november 2022 kwam hij echter op basis van aanvullende gegevens over de inkomsten die eiser had uit de Regeling Bijstandsbesluit Zelfstandigen en het gesprek met eiser, zijn begeleider van Raamwerk en de Intergemeentelijke Sociale Dienst én met inachtneming van de periode in geding, tot de andersluidende conclusie dat eiser wél beschikte over basale werknemersvaardigheden. Ook kan eiser volgens de arbeidsdeskundige een taak uitvoeren in een arbeidsorganisatie (het assisteren bij snoeiwerkzaamheden, bladblazen en schoffelen).
13.2
De bevindingen van de arbeidsdeskundige b&b staan vermeld in het rapport van
22 maart 2023. Hij ziet aanleiding om de door de primaire arbeidsdeskundige geduide taak ongewijzigd te handhaven. Die taak is geschikt omdat eiser op de camping in Noordwijk ook soortgelijke taken uitvoerde. Verder gaat het om voorgestructureerde, concrete en routinematige werkzaamheden met een duidelijke taakafbakening. Er is geen sprake van conflicthantering of tempodruk. Instructies kunnen, indien nodig, meerdere malen worden herhaald. Ook kan de arbeidsdeskundige b&b zich verenigen met het standpunt van de primaire arbeidsdeskundige in het tweede rapport dat eiser over basale werknemersvaardigheden beschikt. Een werknemer die over basale werknemersvaardigheden beschikt, is in staat instructies van een werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren en is in staat gemaakte afspraken met een werkgever na te komen. Eiser is hiertoe volgens de arbeidsdeskundige b&b in staat omdat er geen medische redenen zijn die plausibel maken dat eiser op medische gronden geen werknemersvaardigheden had. Verder heeft eiser met zijn opleiding en banen bewezen dat hij in staat was opdrachten te begrijpen en uit te voeren en zich te houden aan afspraken.
13.3
De rechtbank vindt dat de arbeidsdeskundige b&b hiermee op een inzichtelijke en navolgbare wijze verslag heeft gedaan van zijn onderzoeksbevindingen en daarop gebaseerde conclusies. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de primaire arbeidsdeskundige bij zijn eerste onderzoek ten onrechte de in geding zijnde periode niet had betrokken, waardoor zijn conclusie dat eiser geen basale werknemersvaardigheden had, onjuist was. Dit heeft hij uiteindelijk hersteld in het tweede rapport. Ook de arbeidsdeskundige b&b is bij zijn beoordeling uitgegaan van de periode in geding. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om het hiervoor weergegeven standpunt van de arbeidsdeskundige b&b onjuist te achten. Afdoende is gemotiveerd dat eiser ook op arbeidskundig gebied in de periode in geding arbeidsvermogen had.
Weigering Wajong-uitkering terecht?
14. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de aanvraag van eiser voor een Wajong-uitkering met het bestreden besluit 2 uiteindelijk terecht is afgewezen, omdat hij in de periode in geding ([geboortedag] 2008 tot en met [geboortedag] 2013) beschikte over arbeidsvermogen.

De conclusies van de rechtbank

15.1
Het beroep (SGR 23/124) is gegrond. Het bestreden besluit 1 wordt vernietigd. Het bezwaar gericht tegen het primaire besluit van 25 november 2022 dient ongegrond te worden verklaard. Er is geen aanleiding te bepalen dat verweerder een nieuw besluit neemt.
15.2
Het beroep (SGR 23/2580) gericht tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond.
15.3
De rechtbank veroordeelt verweerder in de zaak SGR 23/124 in de proceskosten. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1,5 punt voor het twee keer verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 2.187,50.
15.4
De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verweerder in de zaak SGR 23/124 aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.

Slotoverweging

16. Zoals overwogen, is de besluitvorming van verweerder ronduit rommelig geweest. Er is sprake geweest van een weigering, een toekenning met terugwerkende kracht, een intrekking van die toekenning en een beslissing op bezwaar waarin de aanvankelijke weigering (naar het oordeel van de rechtbank terecht) is gehandhaafd. Dat heeft geleid tot een langdurig onduidelijke situatie voor eiser, die in moeilijke medische omstandigheden verkeert. Met de uitspraak in deze bodemzaken komt de getroffen voorlopige voorziening van rechtswege te vervallen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat verweerder haars inziens maatwerk zal moeten toepassen waar het gaat om de vraag of aan de ingetrokken toekenning per 30 november 2021 alsnog feitelijke gevolgen moeten worden verbonden en hoe mede in dat verband wordt omgegaan met de op grond van de voorlopige voorziening uitbetaalde voorschotten.

Beslissing

De rechtbank:
in de zaak met nummer SGR 23/124
- verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit 1 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 1;
- verklaart het bezwaar gericht tegen het primaire besluit van 25 november 2022 ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.187,50.
in de zaak met nummer SGR 23/2580
- verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBDHA:2023:13804; zaaknummer SGR 23/190.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:581 en de uitspraak van 24 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2565.