ECLI:NL:RBDHA:2024:275

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
NL23.36242
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en indirect refoulement

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 15 november 2023 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 20 december 2023 behandeld, waarbij zowel de eiser als de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft toegepast, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met internationale verdragen behandelen. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat Duitsland niet aan deze verplichtingen voldoet. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris niet verplicht is om een asielaanvraag in behandeling te nemen als een andere lidstaat verantwoordelijk is, en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Duitsland een reëel risico loopt op indirect refoulement.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan binnen een week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36242

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. B. de Haan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 november 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.36243, op 20 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.

Mag de staatssecretaris voor Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?

5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris wat betreft Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Duitsland houdt zich namelijk niet aan de verschillende Europese richtlijnen over asiel. Eiser stelt dat niet van hem verwacht kan worden dat hij bij problemen gaat klagen bij de Duitse autoriteiten. Hij heeft hiervoor namelijk niet de financiële middelen en hij krijgt geen rechtsbijstand. Bovendien is hij tijdens zijn asielprocedure in Duitsland vaak verstoken gebleven van een tolk die hij vertrouwde. Ter onderbouwing verwijst eiser naar de AIDA-rapporten uit 2022 en 2023. [2] Tot slot betoogt eiser dat uit het AIDA-rapport van 2022 volgt dat het risico bestaat dat hij bij terugkeer naar Duitsland in voorlopige hechtenis wordt genomen. [3]
5.1.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat de staatssecretaris wat betreft Duitsland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit beginsel is weerlegbaar. Als de vreemdeling vindt dat dit in zijn geval anders is, dan moet hij dat aannemelijk maken. Daarvoor kan de vreemdeling bijvoorbeeld objectieve informatie over de werking van het asielsysteem in Duitsland overleggen of verklaren over zijn eigen ervaringen in Duitsland. Maakt de vreemdeling dit voldoende aannemelijk, dan is het vervolgens aan de staatssecretaris om te motiveren dat en waarom hij desondanks van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [4]
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Wat betreft eisers betoog dat hij in Duitsland geen kosteloze rechtsbijstand ontvangt en zich daarom niet kan wenden tot de Duitse autoriteiten bij problemen, oordeelt de rechtbank dat de Procedurerichtlijn geen onvoorwaardelijk recht biedt op gratis rechtsbijstand in asielprocedures. Uit artikel 20 en verder van de Procedurerichtlijn volgt dat kosteloze rechtsbijstand in het geval een beroepsprocedure mogelijk moet zijn, maar dat hier ook voorwaarden aan verbonden kunnen worden. Eiser heeft verder niet onderbouwd dat het voor hem niet mogelijk zal zijn zich te wenden tot de Duitse autoriteiten mocht hij problemen ervaren.
Eiser heeft verder zijn stelling dat hij tijdens zijn eerdere procedure verstoken is gebleven van een tolk die hij vertrouwt niet onderbouwd. Eisers verwijzing in dat kader naar de AIDA-rapporten van 2022 en 2023 treft geen doel, omdat de passage waar naar verwezen wordt gaat over de rechtsbijstand door een advocaat en niet over de beschikbaarheid van een tolk. Ook op de zitting kon de gemachtigde van eiser desgevraagd niet verwijzen naar een concrete onderbouwing op dit punt.
De staatssecretaris stelt zich verder terecht op het standpunt dat Duitsland zich ook wat betreft het in bewaring stellen van personen aan zijn internationale verplichtingen moet houden. Uit het AIDA-rapport uit 2022 blijkt niet dat alle Dublinclaimanten (onrechtmatig) bij terugkeer naar Duitsland in bewaring zullen worden gesteld. De rechtbank overweegt dat uit het AIDA-rapport enkel volgt dat het mogelijk is dat Dublinterugkeerders wiens asielaanvraag al definitief is afgewezen in detentie worden geplaatst. Hieruit volgt niet dat er sprake is van het structureel onrechtmatig detineren van Dublinterugkeerders. [5] Als eiser van mening is dat de Duitse autoriteiten zich niet aan deze verplichtingen houden, dan kan hij hierover klagen bij de Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat de Duitse autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Loopt eiser bij overdracht aan Duitsland een reëel risico op indirect refoulement?
6. Eiser betoogt daarnaast dat er een verschil in beschermingsbeleid bestaat tussen Nederland en Duitsland ten aanzien van Irak en dat er sprake is van een reëel risico op indirect refoulement als hij wordt overgedragen aan Duitsland. Eisers asielaanvraag is in Duitsland namelijk afgewezen, terwijl hij een homoseksuele en atheïstische Irakees is en duidelijk is dat hij bij een gedwongen terugkeer naar Irak zal worden gedood. Eiser heeft in dit kader de volgende stukken overgelegd:
  • Nieuwbericht ‘Duitsland en Irak maken afspraak over migratie’, [website 1];
  • Nieuwsbericht ‘Sammelabschiebung in den Irak gestartet’, [website 2];
  • Nieuwsbericht ‘Bundesregierung forciert heimlich Abschiebungen in den Irak, [website 3];
  • Nieuwsbericht ‘Keine Abschiebungen in den Irak’, [website 4];
  • Uitspraak van het Verwaltungsgericht Leipzig;
  • Foto’s die volgens eiser duiden op lhbti+-sentimenten;
  • Bericht over de afgelasting van een bezoek van een Duitse minister aan Irak;
  • Twee dreigbrieven van stamoudsten uit Irak aan eiser;
  • Afwijzing van de Duitse opvolgende asielvraag van eiser;
  • Bericht van afsluiting van de asielprocedure in Duitsland.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat het Hof van Justitie in het arrest van 30 november 2023 [6] heeft geoordeeld dat de lidstaat bij wie beroep is ingesteld tegen het overdrachtsbesluit, in dit geval Nederland, niet mag onderzoeken of in de aangezochte lidstaat, in dit geval Duitsland, een risico bestaat op een schending van indirect refoulement door een verschil in beschermingsbeleid. Het bestreden besluit dateert echter van voor dat arrest. De staatssecretaris heeft in dat besluit, overeenkomstig het door de Afdeling uiteengezette beoordelingskader, hierna weergegeven onder 6.2, dat onderzoek wel verricht. De rechtbank zal daarom in dit geval beoordelen of de staatssecretaris zijn standpunt deugdelijk heeft gemotiveerd.
6.2.
De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat een verschil in beschermingsbeleid kan leiden tot een tekortkoming die een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest inhoudt. [7] De bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken, ligt bij de vreemdeling. Om aan de bewijslast te voldoen moet een vreemdeling in de eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is - dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag - dat een vreemdeling in de verantwoordelijke lidstaat op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Daarnaast moet de vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren brengen waaruit volgt dat niet alleen het bestuursorgaan, maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement, omdat de rechter het door de lidstaat gevoerde beleid niet afkeurt.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser gelet op het hierboven geschetste toetsingskader niet aannemelijk heeft gemaakt dat het beschermingsbeleid van Duitsland ten aanzien van Irak evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door Nederland wordt gevoerd. Eiser heeft allereerst geen enkele informatie overgelegd over het beschermingsbeleid dat door Duitsland gevoerd wordt ten aanzien van Iraakse vreemdelingen. Dat betekent ook dat niet is onderbouwd dat op voorhand, dus zonder inhoudelijke beoordeling, duidelijk is dat de asielaanvraag van eiser in Duitsland zal worden afgewezen. De door eiser overgelegde (nieuws)berichten laten dit ook niet zien. Deze nieuwsberichten gaan ook over uitgeprocedeerde Iraakse vreemdelingen. Bij hen is er dus al een inhoudelijke beoordeling geweest. Bovendien bevatten de nieuwsberichten geen informatie over beschermingsbeleid. Ten tweede heeft eiser op geen enkele manier onderbouwd dat hij in Nederland in beginsel wel internationale bescherming zou krijgen. De enkele stelling dat gelet op de overgelegde dreigbrieven en foto’s eiser wel een verblijfsvergunning zou krijgen, is daartoe onvoldoende. Ook in Nederland zal namelijk moeten worden beoordeeld of geloofwaardig wordt geacht of eiser gelet op zijn gestelde seksuele geaardheid of religieuze overtuiging een vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
6.4.
Vervolgens overweegt de rechtbank ook dat eiser niet heeft onderbouwd dat de rechter in Duitsland hem niet zal beschermen tegen een eventueel risico op refoulement. Eiser stelt dat hij de rechterlijke uitspraak van zijn asielaanvraag in Duitsland heeft overgelegd, maar dit betreft de bestuurlijke afwijzing van zijn asielaanvraag. Ook de overgelegde uitspraak van het Verwaltungsgericht Leipzig laat niet zien dat de Duitse rechter dit beleid accepteert. Eiser stelt juist dat hieruit blijkt dat een vreemdeling die in dezelfde situatie verkeert als eiser, wél een verblijfsvergunning is toegekend. De staatssecretaris heeft zich op zitting dan ook terecht op het standpunt dat eiser niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op indirect refoulement. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Verwijzing naar hetgeen eerder in de procedure is aangevoerd
7. Eiser heeft voor het overige verzocht om dat wat eerder in de procedure is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Omdat de staatssecretaris hier in het bestreden besluit op in is gegaan en eiser deze gronden, anders dan besproken in voormelde rechtsoverwegingen, in beroep niet nader heeft onderbouwd, kan de enkele verwijzing niet leiden tot het daarmee door eisers beoogde resultaat.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.AIDA Country Report: Germany Update 2021, April 2022, p. 55 en AIDA Country Report: Germany Update 2022, April 2023.
3.AIDA Country Report: Germany Update 2021, April 2022, p. 53.
4.Zie bv. ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042, r.o. 4-4.1.
5.AIDA Country Report: Germany Update 2021, April 2022, p. 53.
6.HvJ EU 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.
7.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864, r.o. 8.2 en 8.3.