ECLI:NL:RBDHA:2024:2803

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
NL24.3325
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag van Tunesische vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Tunesische vreemdeling. De eiser had op 16 december 2023 asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd op 30 januari 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat Tunesië als een veilig land van herkomst wordt beschouwd. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar de rechtbank moest zich ambtshalve afvragen of eiser nog procesbelang had bij zijn beroep. Dit kwam voort uit het feit dat eiser op 2 februari 2024 met onbekende bestemming was vertrokken en zijn gemachtigde niet op de hoogte was van zijn verblijfplaats.

Tijdens de zitting op 22 februari 2024 was eiser niet aanwezig, ondanks dat zijn gemachtigde had aangegeven dat eiser aanwezig zou zijn. De rechtbank concludeerde dat, aangezien eiser met onbekende bestemming was vertrokken en er geen bewijs was dat hij nog in Nederland verbleef, hij kennelijk geen prijs meer stelde op de bescherming die hij aanvankelijk had aangevraagd. Hierdoor ontbrak het procesbelang, wat leidde tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk was. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 4 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3325

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Tunesische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Dunant Maurits),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Procesverloop

1. Bij besluit van 30 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2024 op zitting behandeld, tezamen met zaaknummer NL24.3326. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

2. Eiser is van Tunesische nationaliteit en heeft op 16 december 2023 asiel aangevraagd.
2.1.
Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser is afkomstig uit Tunesië, een veilig land van herkomst.
3. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep.
3.1.
Bij bericht van 19 februari 2024 heeft verweerder, onder verwijzing naar een ingediende bijlage van een schermafdruk van het registratiesysteem, bericht dat eiser sinds 2 februari 2024 met onbekende bestemming is vertrokken.
3.2.
De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser op 19 februari 2024 een aantal vragen gesteld ter beoordeling van het procesbelang. De gemachtigde van eiser heeft op 21 februari 2024 bericht dat hij op 20 februari 2024 nog contact heeft gehad met eiser die daarop aangaf aanwezig te zullen zijn op de zitting. Ook is aangegeven dat eiser nog immer belang heeft bij de procedure.
3.3.
Ter zitting is eiser niet verschenen. Desgevraagd liet de gemachtigde van eiser weten dat hij de dag voor zitting nog contact met eiser heeft gehad en dat hij niet weet waar eiser verblijft.
4. Als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de staatssecretaris te laten weten waar hij verblijft, moet er in beginsel vanuit worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en dat hij met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt. [1]
4.1.
De rechtbank overweegt dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken sinds 2 februari 2024. Eiser is anders dan aangekondigd niet verschenen ter zitting. Nu niet is gebleken dat eisers gemachtigde weet dat eiser nog in Nederland verblijft en waar hij verblijft, concludeert de rechtbank eiser kennelijk geen prijs meer stelt op internationale bescherming in Nederland. Er is daarom geen procesbelang, zodat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank komt dan ook niet toe aan het overige wat door eiser (inhoudelijk) is aangevoerd.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3988.