ECLI:NL:RBDHA:2024:2836

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
NL24.5001 en NL24.5002
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 9 februari 2024 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, heeft zijn bezwaren tegen deze beslissing naar voren gebracht, waaronder dat hij gebrekkig is geïnformeerd door de Duitse autoriteiten en dat hij angst en wantrouwen voelt jegens hen. De rechtbank heeft in deze zaak geen zitting gehouden en oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat Nederland erop mag vertrouwen dat Duitsland zich aan de regels houdt.

De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht naar Duitsland onevenredig hard zouden maken. De familiebanden die eiser in Nederland heeft, zijn op zichzelf niet voldoende om de asielaanvraag onverplicht aan Nederland te trekken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid voor eiser om in verzet te gaan tegen de uitspraak binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.5001 en NL24.5002
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1999. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser verzoekt om hetgeen hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiser is van mening dat de Duitse autoriteiten hem op het verkeerde been hebben gezet, hem gebrekkig hebben geïnformeerd over zijn rechten en plichten en eiser hebben vernederd door hem uit te schelden en te bedreigen. Eiser heeft gedwongen vingerafdrukken af moeten staan en er is niet uitgelegd dat de asielaanvraag door Duitsland zal worden behandeld. Vanwege het voorafgaande voelt eiser angst en wantrouwen jegens de Duitse autoriteiten. In Duitsland heeft eiser geen asielaanvraag ingediend, uit het AIDA rapport van april 2023 volgt dat slechts aan de Bundesamt für Migration und Flüchtlinge (BAMF) de bevoegdheid toekomst om een asielaanvraag te registreren. Bij eiser is dit door grenspolitie gedaan, het is de vraag of die wel bevoegd zijn en of de procedure en registratie van de asielaanvraag nu op een juiste wijze tot stand is gekomen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van een asielaanvraag. Voorts heeft eiser in Nederland heel veel familie wonen die voor hem zorgen. Verweerder kan de asielaanvraag op grond van familiebanden en op grond van artikel 17 Dublinverordening aan zich trekken. Het getuigt van onevenredige hardheid om eiser over te dragen aan Duitsland.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
6. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder als uitgangspunt erop mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Duitsland dit niet doet.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om anders te oordelen. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat Duitsland zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt of dat er in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure. De enkele, niet-onderbouwde stelling dat eiser in Duitsland slachtoffer is geweest van vernedering en bedreigingen door de autoriteiten, is daartoe onvoldoende. Met het claimakkoord garandeert Duitsland dat een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat de situatie zal worden beoordeeld met toepassing van de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht.
6.2
Dat eiser gedwongen is of zou zijn geweest in Duitsland vingerafdrukken af te geven leidt niet tot de conclusie dat Duitsland jegens eiser zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Eurodacverordening [2] zijn lidstaten namelijk verplicht illegale vreemdelingen die op het grondgebied van de lidstaten binnenkomen, te registeren. Verder heeft verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat eiser zich bij voorkomende problemen, in de asielprocedure of anderszins, kan wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten in Duitsland, dan wel de geëigende instanties en dat niet gebleken is dat de autoriteiten hem niet zouden kunnen of willen helpen.
6.3
De enkele stelling van eiser dat hij in Duitsland geen verzoek om internationale bescherming heeft gedaan, maakt niet dat verweerder niet zou mogen uitgaan van de juistheid van de informatie in het Eurodac-systeem. Dat de registratie van eiser door grenspolitie is gedaan en niet bij de BAMF, maakt niet dat hieruit kan worden afgeleid dat er geen daadwerkelijke asielaanvraag is gedaan. Eiser heeft, met de enkele verwijzing naar het AIDA rapport van april 2023, niet onderbouwd dat de grenspolitie in Duitsland niet bevoegd zou zijn om een asielaanvraag te registreren. Bovendien volgt uit vaste jurisprudentie dat elke door een vreemdeling in persoon ten overstaan van de autoriteiten kenbaar gemaakte wens om hem internationale bescherming te verlenen een (asiel)verzoek is in de zin van de Dublinverordening. [3] Verweerder heeft dit voldoende gemotiveerd.
7. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, die maken dat overdracht naar Duitsland onevenredig hard is. De familiebanden in Nederland zijn daarvoor op zichzelf onvoldoende. Het staat niet vast dat eiser zich zonder de aanwezigheid van zijn gestelde familie niet staande kan houden. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen geen aanleiding te zien de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening onverplicht aan zich te trekken. Er is geen aanleiding voor de conclusie dat eiser niet mag worden overgedragen aan Duitsland.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [4] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Verordening (EU) nr. 603/2013.
3.Zie de uitspraak van 18 januari 2017 met vindplaats ECLI:NL:RVS:2017:74.
4.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.