ECLI:NL:RBDHA:2024:2836
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 9 februari 2024 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, heeft zijn bezwaren tegen deze beslissing naar voren gebracht, waaronder dat hij gebrekkig is geïnformeerd door de Duitse autoriteiten en dat hij angst en wantrouwen voelt jegens hen. De rechtbank heeft in deze zaak geen zitting gehouden en oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat Nederland erop mag vertrouwen dat Duitsland zich aan de regels houdt.
De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht naar Duitsland onevenredig hard zouden maken. De familiebanden die eiser in Nederland heeft, zijn op zichzelf niet voldoende om de asielaanvraag onverplicht aan Nederland te trekken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid voor eiser om in verzet te gaan tegen de uitspraak binnen zes weken.