ECLI:NL:RBDHA:2024:2867

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
NL24.1014
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van vreemdelingenbewaring en de gevolgen van een termijnoverschrijding

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring beoordeeld. De maatregel was op 10 januari 2024 opgelegd en op 19 januari 2024 opgeheven. Eiser betwist dat de maatregel in een voor hem begrijpelijke taal is uitgereikt. De rechtbank oordeelt dat de enkele verklaring van de staatssecretaris over de folder met uitleg onvoldoende is om aan te tonen dat de maatregel rechtmatig was. De rechtbank concludeert echter dat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend, waardoor de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt.

De rechtbank behandelt ook de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring is opgeheven. De rechtbank stelt vast dat de maatregel niet onrechtmatig was, ondanks de schending van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Eiser heeft gebruik kunnen maken van zijn procedurele rechten, ondanks dat zijn gemachtigde geen afschrift van de maatregel had ontvangen. De rechtbank merkt op dat de termijn voor het doen van uitspraak is overschreden, maar dat dit geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de maatregel, aangezien deze al was opgeheven.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1014

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring die aan hem is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is op 10 januari 2024 aan eiser opgelegd.
1.1.
De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring op 19 januari 2024 opgeheven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig was. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring was niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Bewaringsgronden
5. De zware en lichte gronden die door de staatssecretaris in het verlengingsbesluit zijn opgenomen, zijn inhoudelijk niet betwist door eiser.
Is er in strijd gehandeld met artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000)?
6. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is omdat artikel 5.3 van het Vb 2000 is geschonden. Eiser voert aan dat de maatregel niet aan hem in uitgereikt in een voor hem begrijpelijke taal. Daarnaast voert eiser aan dat zijn gemachtigde geen afschrift van de maatregel heeft ontvangen
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 november 2023 [1] volgt dat de staatssecretaris, om te voldoen aan de informatieplicht zoals deze volgt uit Europese wetgeving en artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000, kan volstaan met een schriftelijk stuk waarin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand staan vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat in het proces-verbaal van het gehoor van 10 januari 2024 (M110) op pagina 5 staat vermeld dat aan eiser de maatregel van bewaring wordt uitgereikt samen met de folder met uitleg over de vreemdelingenbewaring in uw eigen taal, Arabisch Marokkaans en Spaans. Omdat de folder niet in het dossier zit kan in het geval van eiser niet gecontroleerd worden of de folder voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden uit de Afdelingsuitspraak van 15 november 2023. De enkele verklaring van de staatssecretaris ter zitting dat de folder volstaat omdat daarin de (algemene) informatie wordt gegeven die volgens de Afdeling nodig is, is hiervoor onvoldoende. Daarmee is sprake van een gebrek en is een belangenafweging noodzakelijk. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend en dat de belangenafweging dus in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt. Eiser is namelijk tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling met behulp van een beëdigde tolk in kennis gesteld van het feit dat hij in bewaring wordt gesteld en de redenen die hieraan ten grondslag liggen. Verder is hij geïnformeerd over het feit dat hij hiertegen beroep kan instellen en dat hij kosteloos recht heeft op juridische bijstand.
Dat de gemachtigde van eiser geen afschrift van de maatregel van bewaring heeft ontvangen en daardoor “blind” beroep heeft moeten instellen maakt de maatregel in dit geval niet onrechtmatig. Aan eiser is om 14:00 uur de maatregel van bewaring opgelegd en er is op dezelfde dag om 15:19 uur beroep ingesteld. Hierdoor heeft gemachtigde, zo heeft hij op zitting gesteld, toegang tot het digitale dossier verkregen. Eiser heeft daardoor gebruik kunnen maken van de aan hem toekomende procedurele rechten. Zoals ook is geoordeeld in de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023, volgt hieruit geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]
7.1.
Wel merkt de rechtbank op dat de termijn, zoals genoemd in artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000 is overschreden. Hierin is immers bepaald dat er binnen zeven dagen na sluiting van het onderzoek uitspraak wordt gedaan. In deze zaak is het onderzoek na de behandeling ter zitting op 23 januari 2024 gesloten. Dit betekent dat er op 30 januari 2024 uitspraak gedaan had moeten worden. Deze termijn is ruimschoots overschreden. Dit is het gevolg van een administratieve fout. Alhoewel de rechtbank dit ontzettend vervelend vindt en hiervoor haar welgemeende excuses aanbiedt heeft dit geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De maatregel van bewaring kan door een dergelijke termijnoverschrijding pas onrechtmatig worden met ingang van de dag dat de uitspraaktermijn is overschreden, in dit geval 31 januari 2024. Op 19 januari 2024 is de maatregel van bewaring echter al opgeheven zodat zij op het moment van de termijnoverschrijding niet meer bestond. Er is daarom geen aanleiding om consequenties aan de termijnoverschrijding te verbinden.

Conclusie en gronden

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid
van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
2.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.