In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring beoordeeld. De maatregel was op 10 januari 2024 opgelegd en op 19 januari 2024 opgeheven. Eiser betwist dat de maatregel in een voor hem begrijpelijke taal is uitgereikt. De rechtbank oordeelt dat de enkele verklaring van de staatssecretaris over de folder met uitleg onvoldoende is om aan te tonen dat de maatregel rechtmatig was. De rechtbank concludeert echter dat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend, waardoor de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt.
De rechtbank behandelt ook de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring is opgeheven. De rechtbank stelt vast dat de maatregel niet onrechtmatig was, ondanks de schending van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Eiser heeft gebruik kunnen maken van zijn procedurele rechten, ondanks dat zijn gemachtigde geen afschrift van de maatregel had ontvangen. De rechtbank merkt op dat de termijn voor het doen van uitspraak is overschreden, maar dat dit geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de maatregel, aangezien deze al was opgeheven.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.