ECLI:NL:RBDHA:2024:2973

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
NL23.32575
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid Polen voor asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 13 oktober 2023 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. De rechtbank heeft het beroep, samen met een andere zaak, op 3 november 2023 behandeld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De staatssecretaris heeft het besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarin is bepaald dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft een Pools (Schengen)visum gehad, dat geldig was van 17 januari 2023 tot 15 februari 2023, en de rechtbank concludeert dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser betoogt dat Polen niet verantwoordelijk is, omdat hij niet daadwerkelijk toegang heeft gekregen tot het grondgebied van een lidstaat, maar de rechtbank oordeelt dat het visum hem toegang heeft verschaft. Eiser stelt ook dat hij bij terugkeer in Polen in detentie zal worden geplaatst en dat hij niet de medische zorg kan krijgen die hij nodig heeft. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in Polen in detentie zal worden geplaatst of dat hij geen toegang heeft tot medische zorg. De rechtbank volgt eerdere uitspraken en concludeert dat het beroep ongegrond is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32575 (rectificatie)

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 13 oktober 2023 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.32576, op 3 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit EU-VIS-gegevens is gebleken dat eiser door de Poolse autoriteiten in het bezit is gesteld van een (Schengen)visum dat geldig was van 17 januari 2023 tot 15 februari 2023. De staatssecretaris heeft op 22 augustus 2023 de Poolse autoriteiten verzocht om eiser over te nemen. [2] Op 25 augustus 2023 zijn de Poolse autoriteiten hiermee akkoord gegaan.
Is Polen verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag?
5. Eiser stelt dat Polen niet verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Volgens eiser is hij wel in het bezit gesteld van een visum door Polen, maar op het moment van zijn asielaanvraag in Nederland was het visum minder dan zes maanden verlopen. Tevens heeft het visum dat Polen eiser heeft verstrekt, hem niet daadwerkelijk toegang verschaft tot het grondgebied van een lidstaat. Eiser is via Griekenland en Turkije naar Polen gevlogen. Polen heeft eiser echter niet toegelaten en hem weer terug naar Turkije gestuurd. Turkije heeft eiser vervolgens weer teruggestuurd naar Griekenland. [3] Daarnaast stelt eiser dat, als wordt geoordeeld dat het visum hem wel toegang heeft verschaft tot een lidstaat, hij het grondgebied van de lidstaten heeft moeten verlaten doordat hij door Polen teruggestuurd werd naar Turkije. Het visum heeft eiser daarna niet nog een keer toegang tot de lidstaten heeft verschaft. Dat de staatssecretaris in het claimverzoek heeft aangegeven dat van het verhaal van eiser niets blijkt, maakt dit volgens eiser niet anders.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. Uit de Dublinverordening [4] volgt dat wanneer een verzoeker houder is van een visum dat minder dan zes maanden is verlopen en dat hem daadwerkelijk toegang heeft verschaft tot het grondgebied van de lidstaten, de lidstaat die het visum heeft afgegeven verantwoordelijk is zolang de verzoeker het grondgebied van de lidstaten niet heeft verlaten. De rechtbank stelt ten eerste vast dat niet in geschil is dat eiser door de Poolse autoriteiten in het bezit is gesteld van een visum dat geldig was van 17 januari 2023 tot 15 februari 2023. Op het moment van het indienen van zijn asielaanvraag in Nederland was dit visum minder dan zes maanden verlopen. Ten tweede stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat eiser met dit visum toegang heeft gekregen tot het grondgebied van de lidstaten, omdat hij hiermee vanuit Saoedi-Arabië naar Griekenland is gevlogen. [5] Hieruit volgt de conclusie dat Polen wel degelijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank ziet hiervoor bevestiging in het gegeven dat de Poolse autoriteiten het claimverzoek hebben geaccepteerd. Daarnaast heeft de staatssecretaris zich op zitting terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten. De reisbeweging naar Turkije is namelijk door eiser niet onderbouwd en blijkt ook niet uit zijn paspoort. Dat de Griekse autoriteiten vier pagina’s uit zijn paspoort hebben gescheurd is, zoals de staatssecretaris terecht op de zitting heeft opgemerkt, niet aannemelijk omdat luchtvaartambtenaren niet zomaar pagina’s uit een paspoort scheuren.
Kan ten aanzien van Polen worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser betoogt vervolgens dat ten aanzien van Polen niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Volgens eiser gaat de staatssecretaris er ten onrechte van uit dat alle lidstaten die deelnemen aan het gemeenschappelijk Europees asielstelsel de grondrechten respecteren en dat en dat in ieder geval de mishandeling van eiser door de Poolse politie met dat uitgangspunt in strijd is. Daarnaast blijkt uit het gegeven dat eiser door Polen niet in staat is gesteld om een asielaanvraag in te dienen dat Polen zijn internationale verplichtingen tegenover eiser niet is nagekomen. Ondanks dat eiser in Polen geen asielaanvraag heeft ingediend en daarmee geen persoonlijke ervaring heeft met de kwaliteit van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Polen, heeft hij er geen vertrouwen in dat de Poolse autoriteiten hun overige internationale verplichtingen tegenover hem wel zullen nakomen.
Eiser voert aan dat hij bij terugkeer in detentie zal worden geplaatst. Dit blijkt volgens eiser uit uitspraken van Duitse rechters [6] en het AIDA-rapport waarin deze uitspraken worden genoemd.
Eiser voert ook aan dat hij nierproblemen en psychische problemen heeft en dat – of hij het nu nodig heeft of niet – toereikende medische zorg en psychologische hulp beschikbaar moet zijn. Uit het AIDA-rapport [7] blijkt dat medische zorg en psychische hulp in Polen slechts beperkt beschikbaar is en tot slechts een basaal niveau, waarbij in ieder geval reguliere therapie is uitgesloten. Volgens eiser staat hiermee niet vast dat hij de medische zorg of psychologische hulp kan krijgen die hij nodig heeft en dat, als eiser meer dan basale hulp of reguliere therapie nodig heeft, dit niet beschikbaar is.
Tot slot betoogt eiser dat de staatssecretaris voordat in zijn zaak werd besloten de beantwoording van de prejudiciële vragen over de ondeelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel [8] van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, had moeten afwachten.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat de staatssecretaris mag uitgaan van het vermoeden dat de behandeling van de vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. Voor zover de vreemdeling daarover verklaringen heeft afgelegd of stukken heeft overgelegd, moet die beoordeling ook gaan over de vraag of ernstige vrees bestaat dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in de aangezochte lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU Handvest. Als blijkt van tekortkomingen die structureel of fundamenteel zijn, moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om tot een schending van artikel 4 van het EU Handvest te leiden. Niet elke schending van een grondrecht door de verantwoordelijke lidstaat heeft onder de Dublinverordening gevolgen voor de verplichtingen van de overige lidstaten. Een lidstaat kan in het kader van de Dublinverordening voor een andere lidstaat alleen dan niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan als bij overdracht aan die lidstaat een reëel risico bestaat op schending van artikel 4 van het EU Handvest.
6.2.
De rechtbank verwijst allereerst naar het oordeel van de meervoudige kamer van deze zittingsplaats in de uitspraak van 2 juni 2022 en de uitspraak van deze zittingsplaats van 28 april 2023 [9] . In deze uitspraken heeft zij de vraag of voor Polen nog kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel bevestigend beantwoord. Daarbij is onder andere ingegaan op de deelonderwerpen (toegang tot de) asielprocedure, pushbacks, juridische bijstand, opvangomstandigheden en toegang tot een onafhankelijke rechter en eerlijk proces in vreemdelingrechtelijke zaken. De rechtbank ziet in dat wat eiser heeft aangevoerd en aan informatie heeft overgelegd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in die uitspraken en licht dat hierna toe.
6.3.
De rechtbank is ten eerste van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Polen in detentie geplaatst zal worden. De enkele verwijzing van eiser naar uitspraken van Duitse rechters uitspraken en het AIDA-rapport is, zonder nadere concretisering hoe deze uitspraken eiser persoonlijk betreffen, onvoldoende om dit aannemelijk te maken. Daarnaast is uit eerdere rapporten en landeninformatie gebleken dat er soms een risico bestaat op detentie, maar daaruit volgt nog niet dat er sprake is van systematische detentie van Dublinterugkeerders. Dit blijkt ook niet uit het door eiser aangehaalde AIDA-rapport en de uitspraken van Duitse rechters.
6.4.
Ten tweede is de rechtbank van oordeel dat eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat hij in Polen niet in staat is gesteld om een asielaanvraag in te dienen. Indien eiser van mening is dat hij in Polen niet die mogelijkheid heeft, dient hij zich te wenden tot de daartoe bevoegde (hogere) autoriteiten in Polen om te klagen. Niet gesteld of gebleken is dat die (hogere) autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen.
6.5.
Ten derde is de rechtbank van oordeel dat eiser niet door middel van documenten onderbouwt dat hij nierproblemen dan wel psychische problemen heeft. De rechtbank volgt het standpunt van de staatssecretaris dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag worden uitgegaan dat in Polen vergelijkbare medische voorzieningen beschikbaar zijn en dat deze voor eiser toegankelijk zijn. Niet is gebleken dat het beeld in het door eiser aangehaalde AIDA-rapport [10] over de beschikbaarheid van de medische zorg in Polen wezenlijk anders is dan wat er in voorgaande rapporten [11] , die reeds zijn betrokken in de rechtspraak, aan de orde was. De rechtbank verwijst wederom naar de uitspraak van 2 juni 2022 en de uitspraak van deze zittingsplaats van 28 april 2023.
6.6.
De staatssecretaris stelt zich, gelet op wat hiervoor is overwogen, terecht op het standpunt dat voor Polen nog steeds mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van beantwoording van de prejudiciële vragen en volgt hierin de lijn die is uitgezet door deze zittingsplaats.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvraag terecht niet in behandeling is genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening EU Nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend.
2.Op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening.
3.Eiser verwijst hierbij naar artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening.
4.Zie artikel 12, tweede en vierde lid, van de Dublinverordening.
5.Zie verslag nader gehoor, p. 4.
6.Eiser verwijst naar het rapport van Asylum Information Database (AIDA), 'Country Report: Poland (2022 Update)', van mei 2023, p. 12, 37 en 38 waarin wordt verwezen naar twee uitspraken van de Verwaltungsgericht Minden van 5 september 2022 en de Verwaltungsgericht Hannover van 7 oktober 2022.
7.Eiser verwijst naar het rapport van Asylum Information Database (AIDA), 'Country Report: Poland (2022 Update)', van mei 2023. In de zienswijze verwijst eiser naar p. 72 t/m 74 van dit rapport.
8.Eiser verwijst hierbij naar Rb. Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724 en de zaken 202205283/1/V3 en 202206043/1/V3 die de Afdeling op 14 december 2022 op zitting heeft behandeld.
9.ECLI:NL:RBDHA:2022:5327, nogmaals bevestigd in de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats 1 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:6488 en de uitspraak van deze zittingsplaats 28 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2475.
10.AIDA-rapport Update 2022, p. 72 t/m 74.
11.Zie het AIDA-rapport Update 2021, p. 76 t/m 78.