ECLI:NL:RBDHA:2024:2981

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
AWB 23/13392
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

Op 6 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak AWB 23/13392, waarin verzoekster, vertegenwoordigd door mr. N.B. Swart, een verzoek indiende om de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. S. Azzaoui, te veroordelen in de proceskosten. De zaak betreft een eerder afgewezen aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel het uitoefenen van privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM. Verzoekster had op 11 november 2023 beroep ingesteld tegen het besluit van 10 november 2023, maar trok dit beroep op 11 december 2023 in, met het verzoek om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de staatssecretaris met het herstelbesluit van 13 november 2023 geen materieel andere uitkomst had bereikt dan in het eerdere besluit. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van het beroep niet was gedaan omdat het bestuursorgaan aan verzoekster tegemoet was gekomen, maar omdat het bestuursorgaan een onjuiste overweging had hersteld zonder dat dit leidde tot een andere beslissing. Daarom werd het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen, evenals het verzoek om vergoeding van het griffierecht, omdat dit in deze zaak niet was betaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/13392

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. S. Azzaoui).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om een veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten.
1.1.
Met het besluit van 10 november 2023 (het bestreden besluit 1) is de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel ‘uitoefenen van privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM’, afgewezen.
1.2.
Verzoekster heeft hiertegen op 11 november 2023 beroep ingesteld. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
In een e-mail van 13 november 2023 heeft de staatssecretaris het volgende aan de gemachtigde van verzoekster laten weten:
‘Op 10-11-2023 om 17:33 uur heb ik u per fax het besluit van n.a.v. de bezwaarprocedure van mevr [naam] toegezonden. De beschikking is op 10-11 ook per post aangeboden en is inmiddels naar u onderweg. Dat besluit bevat een onjuiste overweging welke hersteld moet worden. Ik stuur u hierbij het juiste besluit
enkel perfax toe om verwarring te voorkomen. Ik verzoek u om het eerdere besluit dat per fax en per post is verzonden als niet verzonden te beschouwen.
Voor mevrouw blijft de uitkomst van haar bezwaarprocedure gelijk. De termijn voor het instellen van een vovo en beroepsprocedure starten uiteraard vandaag opnieuw.’
1.4.
Met een herstelbesluit van 13 november 2023 (het bestreden besluit 2) heeft de staatssecretaris het bestreden besluit 1 vervangen.
1.5.
Verzoekster heeft op 11 december 2023 het beroep van 11 november 2023 ingetrokken en daarbij verzocht de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, haar gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [1]
4. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen sprake is als het bestuursorgaan zijn standpunt zodanig heeft herzien dat daarmee eigenlijk wordt erkend dat het oorspronkelijke besluit onrechtmatig was. [2]
4.1.
De rechtbank moet beoordelen of de staatssecretaris geheel of gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen. Verzoekster betoogt dat het bestreden besluit 1 is ingetrokken en dat de staatssecretaris daarom dient te worden veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van tegemoetkomen aan verzoekster.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de intrekking van het beroep is gedaan nadat de staatssecretaris het bestreden besluit 2 heeft genomen. Met het bestreden besluit 2 heeft de staatssecretaris een onjuiste overweging in het bestreden besluit 1 hersteld, zonder dat dit tot een andere materiële uitkomst heeft geleid. Er is daarom geen sprake van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Het verzoek om een proceskostenvergoeding wordt om die reden afgewezen. Voor een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding, omdat dat in deze zaak niet is betaald.

Conclusie

5. Het verzoek om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, op 6 maart 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht.
2.Zie onder meer de uitspraak van 8 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1084.