ECLI:NL:RBDHA:2024:3011
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en niet-ontvankelijkheid van beroep wegens prematuur indienen
In deze zaak hebben eisers, van Iraanse nationaliteit, op 26 juli 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Op 10 februari 2023 hebben zij de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun asielaanvraag. Vervolgens hebben eisers op 2 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Artikel 6:12 van de Awb stelt dat een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na ontvangst van een schriftelijke ingebrekestelling. De staatssecretaris moet op grond van artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen, maar deze termijn kan met negen maanden worden verlengd indien er een groot aantal aanvragen tegelijk is.
In deze zaak is de aanvraag op 26 juli 2022 ingediend, en de wettelijke beslistermijn zou eindigen op 26 januari 2023. Echter, door de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 is de beslistermijn verlengd. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een situatie die een verlenging rechtvaardigde. De rechtbank concludeert dat de beslistermijn ten tijde van de ingebrekestelling nog niet was verstreken, waardoor de ingebrekestelling prematuur was. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.