ECLI:NL:RBDHA:2024:3039
Rechtbank Den Haag
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in asielzaak na intrekking beroep
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 7 maart 2024, is een verzoeker, geboren op een onbekende datum en van Syrische nationaliteit, betrokken in een procedure tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had op 9 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 4 september 2022 was ingediend. Op 15 januari 2024 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag ingewilligd, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, maar de staatssecretaris heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat de verzoeker recht heeft op vergoeding van proceskosten omdat de staatssecretaris aan hem tegemoet is gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten kennelijk gegrond is. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 437,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, aangezien het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de verzoeker tot een bedrag van € 437,50. Deze uitspraak is gedaan door rechter M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier M.A. Postma, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.