ECLI:NL:RBDHA:2024:305
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging verblijfsrecht van gemeenschapsonderdaan en de beoordeling van de staatssecretaris
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. Eiser, die zijn verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan betwist, heeft in zijn beroep aangevoerd dat de staatssecretaris hem ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarprocedure. De staatssecretaris had eerder vastgesteld dat het verblijfsrecht van eiser op 24 augustus 2020 van rechtswege was geëindigd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het beëindigen van het verblijfsrecht niet onevenredig is. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn conclusie dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 8.15, vierde lid, onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000, omdat het huwelijk van eiser minder dan drie jaar heeft geduurd en hij niet heeft aangetoond dat er sprake was van een drie jaar durende duurzame en exclusieve relatie. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op goede gronden heeft besloten om het verblijfsrecht van eiser te beëindigen, en dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan die van eiser. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.