ECLI:NL:RBDHA:2024:3133

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
NL23.27969
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag mvv op basis van afhankelijkheidsrelatie en belangenafweging artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, met een besluit van 16 november 2022, en het bezwaar werd op 16 augustus 2023 eveneens afgewezen. Eiseres, geboren in 1947 en van Syrische nationaliteit, had de aanvraag ingediend voor verblijf bij een familielid in Nederland. De rechtbank heeft op 23 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij de zoon van eiseres, haar schoondochter en een tolk aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar referente. De rechtbank stelt vast dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres uitvalt. De rechtbank overweegt dat de verweerder terecht heeft geoordeeld dat er geen objectieve belemmeringen zijn die een verblijf in Syrië onmogelijk maken. Eiseres heeft geen sterke banden met Nederland en de medische situatie biedt geen voldoende grond voor verblijf in Nederland. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging een 'fair balance' heeft gevonden tussen de belangen van eiseres en de belangen van de Nederlandse staat, en dat het beroep ongegrond is.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug en ontvangt geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep aantekenen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27969

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [V-nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J.M.M. van den Hoek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om de afgifte van een mvv [1] .
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 16 november 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de zoon van eiseres, mevrouw [naam] (schoondochter en tevens referente), de heer K. Ghanmi (tolk), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1947 en heeft de Syrische nationaliteit. Eiseres heeft op 18 juli 2022 een aanvraag gedaan om afgifte van een mvv voor het doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid’ bij referente.
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat tussen eiseres en referente geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verder is de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres uitgevallen. Tot slot zijn er geen andere redenen – op grond van artikel 13 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) – om aan eiseres toch een verblijfsrecht in Nederland toe te kennen.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres kan zich niet vinden in het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Tussen eiseres en referente is wel sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Zo heeft referente met eiseres samengewoond, is er sprake van een familierechtelijke relatie tussen eiseres en referente en zijn er objectieve belemmeringen het familieleven in Syrië voort te zetten. Ook is er tussen eiseres en referente sprake van een financiële, emotionele en (materieel) praktische afhankelijkheid. Dit is voornamelijk vanwege het ziektebeeld dat bij zowel eiseres als referente is ontstaan. Verder heeft eiseres geen sterke banden met Syrië en is het toetsingskader in de Gezinsherenigingsrichtlijn ten onrechte niet betrokken in het bestreden besluit. De belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM had in het voordeel van eiseres moeten wegen, gelet op het arrest in de zaak ‘
Bajratari’ van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). [2] In die zaak is geoordeeld dat het economisch belang van de Staat niet doorslaggevend mag zijn in de belangenafweging en rekening gehouden moet worden met alle relevante omstandigheden van het geval. Verweerder had dat in het bestreden besluit ook moeten doen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘MTNET’)
5. Uit vaste rechtspraak van het EHRM [3] volgt dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, waarbij sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. [4] Het EHRM heeft in verschillende arresten factoren aangewezen die relevant kunnen zijn bij de vraag of er sprake is van deze meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Van belang is of de familieleden hebben samengewoond, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de medische omstandigheden, de banden met het land van herkomst en of de gezinsleden in het land van herkomst behoorden tot hetzelfde gezin. De hoogste bestuursrechter heeft het laten meewegen van al deze omstandigheden bekrachtigd. [5]
5.1.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat tussen eiseres en referente geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid.
5.2.
Ter zitting heeft verweerder erkend dat de situatie waarin referente verkeert schrijnend is en dat sprake is van een emotionele band tussen eiseres en referente, maar dat dit niet afdoet aan de omstandigheid dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Verweerder heeft niet ten onrechte laten meewegen dat referente sinds eind 2021 niet meer met eiseres samenwoont. Verweerder heeft verder betrokken dat niet is aangetoond dat referente of de zoon van eiseres haar financieel ondersteunt. Het ligt op de weg van referente de gestelde geldtransacties die niet via de bank zouden gaan (te proberen) te bewijzen, en dat heeft zij niet gedaan. Ook heeft verweerder betrokken dat eiseres een sterke binding heeft met Syrië, nu zij daar nog woont, de taal spreekt en de cultuur kent. Dat eiseres geen werk heeft in Syrië of geen hechte band heeft met familieleden aldaar, hoeft het oordeel van verweerder niet anders te maken. Bovendien is niet met stukken onderbouwd dat eiseres geen enkel familielid meer heeft in Syrië. Uit de overgelegde medische stukken volgt niet dat eiseres niet langer in staat is voor zichzelf te zorgen of dat niemand haar daarin kan ondersteunen. Eiseres woont nog zelfstandig en krijgt sporadisch hulp van de buren. Dat zij zich vanwege haar gezondheidssituatie niet langer zelfstandig kan handhaven, blijkt niet uit deze stukken. Evenmin volgt uit deze stukken dat eiseres afhankelijk is van hulp en zorg die enkel door referente en haar zoon kunnen worden geboden. De rechtbank begrijpt dat referente en eiseres graag bij elkaar willen zijn, maar niet is gebleken dat de banden tussen eiseres en referente dermate sterk zijn dat zij als gevolg van de scheiding niet in staat zijn om zonder elkaar te functioneren.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
6. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM en van de hoogste bestuursrechter volgt dat bij aanvragen op grond van artikel 8 van het EVRM er een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds, en het Nederlandse algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [6] Er dient altijd een belangenafweging plaats te vinden, ongeacht of er sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Daarbij geldt wel dat de vaststelling van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM de belangenafweging beïnvloedt. [7] De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken en moet dit enigszins terughoudend toetsen. [8]
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle relevante gegevens en omstandigheden bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft betrokken en de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. Verweerder heeft in het voordeel van eiseres meegewogen dat er voor referente sprake is van een objectieve belemmering om in Syrië te verblijven en eiseres geen gevaar vormt voor de openbare orde in Nederland. Daartegenover heeft verweerder in het nadeel van eiseres meegewogen dat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiseres en referente. Aan het bestaan van een objectieve belemmering heeft verweerder daarom minder waarde mogen hechten. Ook heeft verweerder in het nadeel van eiseres betrokken dat eiseres een sterke binding heeft met Syrië, terwijl er geen binding is met Nederland. Ook krijgt eiseres in Syrië passende medische zorg. Verder heeft verweerder het economisch belang van de Nederlandse staat in het nadeel van eiseres mogen meewegen. Daarbij heeft verweerder betrokken dat referente een bijstandsuitkering heeft en dus niet zelf kan voorzien in het levensonderhoud van eiseres. De echtgenoot van eiseres heeft wel middelen van bestaan, maar hij zal zijn inkomen ook moeten gebruiken om te voorzien in het levensonderhoud van zijn gezin. Onder die omstandigheden valt dus te verwachten dat eiseres in Nederland voor langere tijd gebruik zal moeten maken van de openbare kas en de publieke voorzieningen.. Ook bestaat de verwachting dat eiseres, gelet op haar medische situatie, een beroep zal moeten doen op de openbare gezondheidszorg na aankomst in Nederland. Dat uit de zaak ‘
Bajratari’ van het HvJEU volgt dat het economisch belang niet doorslaggevend mag zijn in de belangenafweging en verweerder rekening moet houden met alle relevante omstandigheden maakt de zaak niet anders, nu verweerder in de belangenafweging meerdere omstandigheden heeft betrokken.
6.2.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder met de gemaakte belangenafweging een ‘fair balance’ heeft gevonden tussen enerzijds de belangen van eiseres en anderzijds de belangen van de Nederlandse staat en op goede gronden heeft geoordeeld dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres valt.
6.3.
Tot slot overweegt de rechtbank dat eiseres geen rechten kan ontlenen aan de Gezinsherenigingsrichtlijn, nu eiseres en referente niet behoren tot elkaars kerngezin.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Arrest van het HvJEU van 2 oktober 2019 (
3.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
4.Uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 16 april 2012 (
5.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
6.Zie onder meer uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:974.
7.Uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
8.Zie onder meer uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.