ECLI:NL:RBDHA:2024:3231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
09.808171-19 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een zaak van sextortion en afdreiging

Op 12 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde, geboren in 1998, die betrokken was bij strafbare feiten zoals afdreiging en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde vastgesteld op € 4.508,34, na een gedetailleerde beoordeling van de betrokkenheid van de veroordeelde bij verschillende zaaksdossiers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten uit de opbrengsten van 40 slachtoffers die geld hebben overgemaakt naar de rekening van een katvanger. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en heeft de betalingsverplichting vastgesteld op € 4.000,00, met een gijzeling van maximaal 50 dagen als de veroordeelde niet aan deze verplichting voldoet. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de standpunten van zowel de officier van justitie als de verdediging, waarbij de rechtbank de relevante bewijsmiddelen heeft gewogen en de betrokkenheid van de veroordeelde bij de strafbare feiten heeft vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/808171-19 (ontneming)
Datum uitspraak: 12 maart 2024
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank Den Haag heeft op de vordering van de officier van justitie en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 15 en 16 januari 2024 (inhoudelijke behandeling). Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 27 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt dat de officier van justitie mr. H. Mol op de terechtzitting heeft ingenomen en van hetgeen door de veroordeelde en zijn raadsvrouw mr. N.F.M. van Osta op de terechtzitting naar voren is gebracht.

2.De inhoud van de vordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel zal schatten en vaststellen op een bedrag van € 0,00. Op de terechtzitting van 15 januari 2024 heeft de officier van justitie laten weten dat het bedrag op de vordering een administratieve fout betreft.

3.De grondslag voor ontneming

De veroordeelde is op 12 maart 2024 door deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld wegens de volgende strafbare feiten:
  • afdreiging, meermalen gepleegd;
  • deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Uit het onderzoek leidt de rechtbank af dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van deze bewezen verklaarde strafbare feiten. De grondslag voor ontneming van dat voordeel is daarom een veroordeling wegens strafbare feiten als bedoeld in artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

4.De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich bij de berekening (grotendeels) gebaseerd op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, opgemaakt op 7 april 2020.
De conclusie van dit rapport luidt dat het door de veroordeelde totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 4.450,59 bedraagt. In het rapport is ervan uitgegaan dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen ten aanzien van zaaksdossiers 1, 2, 5 tot en met 11, 22, 27, 29, 30, 31, 37, 38, 44 en 45. Daarbij is tot uitgangspunt genomen dat de veroordeelde evenredig meedeelt in de opbrengst.
De officier van justitie is uitgegaan van wederrechtelijk verkregen voordeel uit zaaksdossiers 1 tot en met 10, 27, 29, 30, 31, 37, 38, 39 en 44. De officier van justitie heeft daarbij tot uitgangspunt genomen dat de veroordeelde voor twee derde deel heeft meegedeeld in de opbrengst en in zaken waarin [medeverdachte 3] betrokken is, het aandeel van twee derde evenredig deelt met [medeverdachte 3] . Volgens de officier van justitie bedraagt het wederrechtelijk verkregen voordeel voor de veroordeelde in totaal € 6.793,00.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de veroordeelde heeft zich op de terechtzitting van 16 januari 2024 primair op het standpunt gesteld dat de officier van justitie in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraken. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de vordering alleen te volgen ten aanzien van de bewezenverklaarde zaken. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw de vordering op twee punten bestreden. In de zaken waarin de veroordeelde niet is betrokken, is het niet aannemelijk dat hij voordeel zou hebben genoten. Uit het dossier is niet gebleken dat de veroordeelde twee derde van de opbrengst heeft genoten; een aandeel van een derde is meer aannemelijk.
4.3.
Bewijsmiddelen
In bijlage 1 bij dit vonnis zijn de relevante bewijsmiddelen opgenomen. De rechtbank zal daarbij met een opgave van een bewijsmiddel volstaan, wanneer de gehele inhoud daarvan tot het bewijs is gebezigd of wanneer de inhoud overeenstemt met het bewijsmiddel in het onderliggende vonnis in de strafzaak.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
Opbrengst
Uit het dossier blijkt dat er 40 slachtoffers zijn die geld hebben overgeboekt naar de rekening van een katvanger. Het gaat om aangiftes dan wel verklaringen van slachtoffers waaruit blijkt dat zij zijn afgeperst en vervolgens geld hebben overgemaakt in combinatie met bevindingen waaruit blijkt dat er daadwerkelijk geld is overgemaakt.
Voor zaaknummer 38 (met slachtoffer [naam 2] ) geldt dat niet. Het dossier bevat geen aangifte of verklaring van [naam 2] , waardoor de rechtbank onvoldoende aanwijzingen heeft om het overgemaakte geld als opbrengst uit een strafbaar feit te beschouwen.
Het is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat de overige bedragen die zijn overgemaakt als opbrengst kunnen worden gekwalificeerd. Dat geldt echter niet voor de bedragen die zijn overgemaakt en die vervolgens zijn teruggestort. Dit is het geval geweest bij de slachtoffers [naam 3] (zaaksdossier 23) en [naam 4] (zaaksdossier 28). De bedragen die deze slachtoffers hebben overgemaakt, tellen daarom niet mee bij de opbrengst. Verder heeft het slachtoffer [naam 5] (zaaksdossier 29) € 1.800,- overgemaakt, maar is € 300,- teruggestort. Het bedrag dat is teruggestort, wordt in mindering gebracht op de opbrengst.
In totaal komt de opbrengst daarmee op een bedrag van € 46.335,00.
Toerekening zaken aan de veroordeelde
Vervolgens is de vraag bij welke zaken de veroordeelde betrokken is geweest.
Anders dan in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel en door de officier van justitie tot uitgangspunt is genomen, zal de rechtbank alleen voordeel uit een zaak aan een veroordeelde toerekenen indien er concrete aanwijzingen zijn dat de veroordeelde bij die specifieke zaak was betrokken. Dat betekent onder meer dat geen voordeel wordt toegerekend in de zaken waarin alleen de katvangers bekend zijn geworden en onduidelijk is gebleven of en welke veroordeelden bij die zaak betrokken zijn geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier concrete aanknopingspunten voor betrokkenheid van de veroordeelde in de volgende zaaksdossiers:
  • zaaksdossier 1 ( [naam 6] );
  • zaaksdossier 5 ( [naam 7] );
  • zaaksdossier 9 ( [naam 8] );
  • zaaksdossier 29 ( [naam 5] );
  • zaaksdossier 30 ( [naam 9] );
  • zaaksdossier 37 ( [naam 10] en [naam 11] );
  • zaaksdossier 39 ( [naam 12] ).
Voor alle bovenstaande zaken geldt dat er door de veroordeelde berichten zijn verzonden die betrekking hebben op het bedrag dat de betreffende slachtoffers hebben overgemaakt.
Verdeling opbrengst en kosten
Vervolgens is de vraag hoe de opbrengst in bovengenoemde zaken werd verdeeld en in hoeverre er kosten waren voor de veroordeelde.
De rechtbank zoekt voor de onderlinge verdeling aansluiting bij uitlatingen van [medeverdachte 2] in chatgesprekken van 21 juni 2019 (‘ja ik krijg 33,33 %’), 27 juni 2019 (‘morgen waarschijnlijk 13 bar’ en ‘430 pak ik’), 7 juli 2019 (‘33,33 pro pak ik’) en 31 juli 2019 (‘normaal pak ik gewoon mij 1/3’).
In een chatgesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van 10 augustus 2019 bespreken [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de opbrengst van € 600,00 die is overgemaakt door slachtoffer [naam 13] . Daarover zegt [medeverdachte 1] : ‘75/75 en hij bankoe. 4 bar is al apart gehouden’. Daarop antwoordt [medeverdachte 2] : ‘is goed’. Uit de context maakt de rechtbank op dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ieder € 75,00 krijgen en de katvanger € 50,00. De overige € 400,00 is apart gehouden.
Gelet op het bovenstaande is aannemelijk dat [medeverdachte 2] een derde van de opbrengst krijgt en van zijn deel de katvanger betaalt en het restant evenredig deelt met [medeverdachte 1] . Ook is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat het overige twee derde deel kan worden toegerekend aan degene die verder bij de zaak betrokken is. Dat is in voorkomende gevallen [medeverdachte 3] of de veroordeelde. Zoals is overwogen in het vonnis in de hoofdzaak, blijkt uit het dossier dat de veroordeelde degene is die de afpersing heeft verricht. Deze grotere rol van de veroordeelde, in samenhang bezien met de berichten van [medeverdachte 2] , maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanknopingspunten zijn om per zaak twee derde van de opbrengst als wederrechtelijk verkregen voordeel aan de veroordeelde toe te kennen. De kosten voor katvangers worden niet van de opbrengst van de veroordeelde afgetrokken. Die kosten kwamen immers alleen voor rekening van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
In bijlage 2 bij dit vonnis is een overzicht opgenomen waarbij per zaak uiteen is gezet wat de opbrengst was en welk deel daarvan toekwam aan de veroordeelde.
Slotsom
Op grond van het voorgaande schat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 4.508,34.

5.De vaststelling van de betalingsverplichting

5.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de betalingsverplichting moet worden vastgesteld op een lager bedrag omdat rekening moet worden gehouden met overschrijding van de redelijke termijn. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een korting van 10% passend en geboden is en heeft hiertoe verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de betalingsverplichting moet worden vastgesteld op een bedrag dat 10% lager is dan het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat rekening moet worden gehouden met overschrijding van de redelijke termijn.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Overschrijding redelijke termijn
Zoals door de officier van justitie en de raadsvrouw is betoogd, is de redelijke termijn in deze zaak overschreden.
De rechtbank ziet daarom aanleiding om de betalingsverplichting te matigen door 10% in mindering te brengen op het door de veroordeelde verkregen wederrechtelijk voordeel.
Benadeelde partijen
De rechtbank zal de aan de benadeelde partijen toegekende vorderingen niet in mindering brengen op het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, omdat deze nog niet zijn voldaan.
De omstandigheid dat de veroordeelde bij oplegging van een ontnemingsmaatregel te maken zou krijgen met meerdere schuldeisers betekent nog niet dat de veroordeelde in een rechtens te respecteren belang wordt getroffen.
De veroordeelde kan, als hij de benadeelde partijen en/of de Staat ten behoeve van die benadeelde partijen (deels) heeft betaald op grond van artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering een onderbouwd verzoek doen tot het verminderen of kwijtschelden van het ontnemingsbedrag. Het opleggen van een ontnemingsmaatregel naast de bestaande (terug)betalingsverplichting dient dan ook als extra stimulans voor de veroordeelde om het voordeel dat hij heeft genoten daadwerkelijk terug te betalen.
Conclusie
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank de betalingsverplichting, rekening houdend met de matiging en het bedrag afrondend, vast op een bedrag van € 4.000,00.
De rechtbank zal toepassing geven aan artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering en de duur van de op te leggen gijzeling bepalen op 50 dagen.

6.Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 4.508,34;
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 4.000,-aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 50 (vijftig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Krans, voorzitter,
mr. A.P. Sno, rechter,
mr. S. Pereth, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Molenaar, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 maart 2024.
Bijlage 2: overzicht wederrechtelijk verkregen voordeel per zaak
Zaaknr.
Slachtoffer
Bedrag
[medeverdachte 3]
[veroordeelde]
1
[naam 6]
€ 600,-
-
€ 400,-
5
[naam 7]
€ 1.300,-
-
€ 866,67
9
[naam 8]
€ 600,-
-
€ 400,-
29
[naam 5]
€ 1.500,-
€ 500,-
€ 500,-
30
[naam 9]
€ 2.400,-
€ 800,-
€ 800,-
37
[naam 10] / [naam 11]
€ 3.825,-
€ 1.275,-
€ 1.275,-
39
[naam 12]
€ 400,-
-
€ 266,67
Totaal
€ 4.508,34