ECLI:NL:RBDHA:2024:3237

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
NL22.26347
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake niet-tijdige beslissing op opvolgende asielaanvraag en verzoek om kostenvergoeding voor iMMO-rapport

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig heeft beslist op zijn opvolgende asielaanvraag. Eiser heeft op 27 mei 2021 een opvolgende asielaanvraag ingediend, vergezeld van een rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO). Eiser verzocht om vergoeding van de kosten voor dit rapport, maar de staatssecretaris heeft dit verzoek afgewezen in een besluit van 22 augustus 2023. Eiser heeft zijn beroep ingesteld omdat hij meent dat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag en dat er geen beslissing is genomen op zijn verzoek om kostenvergoeding.

De rechtbank heeft op 23 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het beroep, voor zover het zich richt tegen het niet tijdig beslissen, niet-ontvankelijk is, omdat de staatssecretaris inmiddels een besluit heeft genomen op de asielaanvraag. Daarnaast verklaart de rechtbank zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen het besluit van 22 augustus 2023, omdat er nog bezwaar openstaat tegen dit besluit. Eiser heeft op 19 september 2023 de rechtbank verzocht om het besluit van 22 augustus 2023 mee te nemen in de beroepsprocedure, maar de rechtbank beschouwt deze brief als een bezwaarschrift dat doorgezonden moet worden naar de staatssecretaris.

De rechtbank kent eiser een proceskostenvergoeding toe van € 437,50, omdat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag. De uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier, en is openbaar gemaakt op 12 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26347

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat de staatssecretaris volgens hem niet op tijd heeft beslist op de door hem ingediende opvolgende asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. Op 27 mei 2021 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Hier heeft eiser een rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) van 17 maart 2021 bijgevoegd. Bij de correcties en aanvullingen op het gehoor van 7 september 2022 heeft eiser verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte kosten voor het laten opstellen van het iMMO-rapport. Op 22 december 2022 heeft eiser beroep ingesteld omdat de staatssecretaris volgens hem niet tijdig had beslist op zijn opvolgende asielaanvraag. Bij besluit van 19 juni 2023 heeft de staatssecretaris aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verstrekt.
2.1.
Desgevraagd heeft eiser bij brief van 3 juli 2023 aangegeven dat hij het niet volledig eens is met het inwilligende besluit van 19 juni 2023 omdat niet volledig is tegemoetgekomen aan dat wat hij heeft verzocht. In dit besluit is volgens eiser namelijk ten onrechte geen beslissing genomen op zijn verzoek om vergoeding van de kosten van het ingebrachte iMMO-rapport. Eiser heeft daarbij toegelicht waarom die kosten volgens hem voor vergoeding in aanmerking komen. Zijn beroep richt zich daarom tegen dit deel van het inwilligende besluit, aldus eiser.
2.2.
Op 22 augustus 2023 heeft de staatssecretaris een besluit genomen, waarin hij het verzoek om kostenvergoeding voor het iMMO-rapport heeft afgewezen. Volgens de rechtsmiddelenclausule onder dit besluit, staat tegen dit besluit bezwaar open.
2.3.
In reactie op dit besluit heeft eiser bij brief van 19 september 2023 aangegeven dat het al aanhangige beroep zich ook richt tegen het besluit van 22 augustus 2023, waarmee hij zich niet kan verenigen. Later, bij brief van 30 oktober 2023, heeft eiser toegelicht waarom hij het niet eens is met het besluit van 22 augustus 2023.
2.4.
De rechtbank heeft voorafgaand aan de zitting aan partijen gevraagd of zij vinden dat het besluit van 22 augustus 2023 kan worden beoordeeld in dit beroep, of dat eerst de bezwaarprocedure gevolgd moet worden. Hierop hebben zowel de staatssecretaris als eiser schriftelijk gereageerd.
De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van dat wat eiser heeft aangevoerd tegen het besluit van 22 augustus 2023, omdat er nog bezwaar open staat tegen dit besluit. De rechtbank moet de beroepsgronden van eiser die zich tegen het besluit van 22 augustus 2023 richten volgens de staatssecretaris daarom doorzenden om te worden behandeld als bezwaarschrift. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst de staatssecretaris naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 april 2021 [1] en naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 27 februari 2023. [2]
Eiser handhaaft zijn betoog dat zijn beroep zich, gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wel degelijk mede richt tegen het besluit van 19 juni 2023, voor zover daarin geen beslissing is genomen over zijn verzoek om vergoeding van de kosten gemaakt voor het iMMO-rapport. Dat de staatssecretaris op 22 augustus 2023 alsnog heeft beslist over het verzoek om vergoeding van de kosten van het iMMO-rapport, waartegen volgens de rechtsmiddelenclausule bezwaar open zou staan, maakt volgens eiser niet dat deze kwestie niet in het lopende beroep door de rechtbank behandeld zou kunnen worden. Bovendien, zo betoogt eiser, richt het beroep zich op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb ook tegen het besluit van 22 augustus 2023. Daartoe voert hij aan dat het ingestelde beroep vanwege het niet tijdig beslissen, ook was gericht tegen de weigering tot het nemen van een besluit op het verzoek om vergoeding van de gemaakte kosten in verband met het iMMO-rapport, en dat met het besluit van 22 augustus 2023 niet geheel aan dat beroep is tegemoetgekomen. Dit besluit kan daarom volgens eiser worden beoordeeld in het kader van het onderhavige beroep. Daaraan doet niet af dat volgens de rechtsmiddelenclausule tegen dit besluit bezwaar open zou staan, aldus eiser.
Heeft eiser nog een belang bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen?
3. De staatssecretaris heeft een besluit op de asielaanvraag van eiser genomen. De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog een belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen. Het beroep is daarom, voor zover het zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk.
Is de rechtbank bevoegd?
4. De staatssecretaris heeft in een afzonderlijk, voor bezwaar vatbaar besluit van 22 augustus 2023 een beslissing genomen op het verzoek om kostenvergoeding van het iMMO-rapport van 17 maart 2021. Het besluit van 19 juni 2023 kan om die reden niet als een impliciete weigering van het verzoek om kostenvergoeding worden opgevat. Er is geen rechtsregel die zich ertegen verzet dat de staatssecretaris in een afzonderlijk besluit beslist op het verzoek om vergoeding van de kosten van het iMMO-rapport. De staatssecretaris was daarom niet verplicht om op het verzoek om kostenvergoeding te beslissen in het inwilligende besluit op de asielaanvraag. Van een impliciete weigering in het asielbesluit op het verzoek om vergoeding van de kosten van het iMMO-rapport is daarom ook geen sprake. De rechtbank zal zich daarom onbevoegd verklaren om kennis te nemen van het beroep tegen het besluit van 22 augustus 2023.
5. Eiser heeft op 19 september 2023 de rechtbank schriftelijk verzocht om het besluit van 22 augustus 2023, waarmee hij het niet eens is, mee te nemen in deze beroepsprocedure. In de gegeven omstandigheden dient deze brief te worden beschouwd als een bezwaarschrift tegen dat besluit van 22 augustus 2023, die binnen de daarvoor geldende bezwaartermijn van vier weken is ingediend.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep gericht tegen het niet-tijdig beslissen op de opvolgende asielaanvraag is niet-ontvankelijk. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding, omdat de staatssecretaris niet op tijd had beslist. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. De rechtbank is niet bevoegd om kennis te nemen van het beroep met betrekking tot de gevraagde kostenvergoeding van de iMMO-rapportage. De rechtbank zal op grond van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb de brief van 19 september 2023, en de bij brief van 30 oktober 2023 gegeven aanvulling daarop, doorsturen als bezwaarschrift naar de staatssecretaris.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover dit zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
  • verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het besluit van 22 augustus 2023;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.ABRvS 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:845
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 27 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2354