ECLI:NL:RBDHA:2024:3322

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
23/2513
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ambtenaar wegens ziekte en re-integratieverplichtingen bij Defensie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen zijn ontslag wegens ziekte. Eiser, werkzaam bij het ministerie van Defensie, werd per 1 juni 2022 eervol ontslagen op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2023 behandeld. Eiser heeft een Post Traumatische Stressstoornis (PTSS) opgelopen door zijn uitzending naar Irak en heeft sindsdien verschillende re-integratiepogingen ondernomen. Ondanks inspanningen van verweerder om eiser te re-integreren, heeft eiser onvoldoende meegewerkt aan zijn re-integratie, wat leidde tot het ontslag. De rechtbank concludeert dat aan de voorwaarden voor ontslag op grond van ziekte is voldaan, en dat verweerder voldoende inspanningen heeft verricht om eiser te re-integreren. De rechtbank oordeelt dat het ontslag gerechtvaardigd is en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2513

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.J.G. Dudink),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigden: mr. P.M. van der Weijden en dr. S. Dalenberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen zijn ontslag.
1.1
Verweerder heeft eiser met het besluit van 23 februari 2022 per 1 juni 2022 eervol ontslagen op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Bij besluit van 26 april 2022 heeft verweerder de ingangsdatum van het ontslag bepaald op
1 augustus 2022. Met het bestreden besluit van 6 maart 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij het ontslag gebleven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Kort chronologisch feitenoverzicht
2.1
Eiser is sinds 1999 werkzaam bij het ministerie van Defensie. Eerst als militair, later als burgerambtenaar. Hij is onder meer uitgezonden geweest naar Irak. Daar maakte hij traumatiserende dingen mee. Bij eiser is vastgesteld dat hij daardoor een Post Traumatische Stressstoornis (PTSS) opgelopen heeft. Eiser ontvangt daarvoor een Militair Invaliditeitspensioen.
2.2
Bij terugkeer in Nederland stelt eiser verschillende voorvallen mee te hebben gemaakt zoals negatieve behandeling/bejegening dan wel mishandeling als ook een valse aangifte die tegen eiser is ingediend waarbij eiser werd verdacht van vernieling. Hiervoor is eiser vrijgesproken. Op 22 juli 2015 hebben eiser en verweerder een Vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin is onder meer afgesproken dat eiser zal gaan werken bij personeelszaken.
2.3
Tijdens die werkzaamheden is eiser op 19 september 2017 ziekgemeld. Eiser is na zijn ziekmelding begonnen met re-integratie op zijn eigen werkplek bij personeelszaken. Uit de aanvraag functiegeschiktheidsadvies van 6 februari 2018 blijkt dat eiser zijn werk heeft moeten staken vanwege een toename van zijn klachten.
2.4
Uit de UWV Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) probleemanalyse van 16 maart 2018 blijkt dat eiser op dat moment ongeschikt is voor eigen of aangepaste werkzaamheden. De bedrijfsarts gaf op 26 april 2018 aan dat eiser een start kan maken met aangepaste werkzaamheden. Vervolgens is eiser geplaatst bij het DienstenCentrum
Re-Integratie (DCR). Eiser heeft van 23 juli 2018 tot en met 24 oktober 2018 gewerkt in een magazijn van Defensie in Heerenveen om te re-integreren.
2.5
Eiser krijgt op 28 augustus 2018 een waarschuwing, omdat hij onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie. Eiser had die dag een gesprek met zijn re-integratiebegeleidster om de eerstejaarsevaluatie en het opstarten van het tweede spoor te bespreken.
2.6
Bij besluit van 10 september 2018 ziet verweerder af van het korten van eisers loon na het eerste ziektejaar, omdat sprake is van een ziekte ten gevolge van de uitoefening van de dienst.
2.7
Bij besluit van 11 september 2018 legt verweerder weer een maatregel op omdat eiser onvoldoende mee werkt aan zijn re-integratie. Eiser had verzuimd voor 10 september 2018 contact op te nemen met zijn re-integratiebegeleidster en heeft ook niet gereageerd op het verzoek om zijn keuze bekend te maken over inzet van het tweede spoor. Gedurende drie maanden zal 10% van eisers loon ingehouden worden.
2.8
Op 17 september 2018 geeft de bedrijfsarts aan dat het tweede spoor nog niet ingezet kan worden in verband met het intensieve en belastende behandeltraject van eiser.
2.9
Op 23 oktober 2018 is er aangifte tegen eiser gedaan voor het onrechtmatig gebruik van dienstvoertuigen/joyriding. Eiser is bij besluit van 24 oktober 2018 hangende deze strafzaak geschorst zodat hij gedurende die tijd ook niet meer kon re-integreren binnen Defensie. Bij het schorsingsbesluit is tevens bepaald dat eiser actief moet meewerken aan zijn re-integratie, en dat deze re-integratie alleen is gericht op het tweede spoor. Nadat eiser op 3 december 2019 is vrijgesproken door de strafrechter, is de schorsing op 5 februari 2020 opgeheven.
2.1
In het deskundigenoordeel van het UWV van 13 november 2018 is vermeld dat de re-integratie inspanningen van verweerder tot dat moment voldoende zijn geweest.
2.11
Eind mei 2019 zijn eisers GGZ behandelingen voor zijn PTSS gestopt, omdat, zoals eiser ter zitting heeft toegelicht, eerst de problemen met Defensie opgelost moeten worden voordat stappen gemaakt kunnen worden met de behandelingen. Vanaf dat moment tot heden hebben er volgens eiser geen behandelingen meer plaatsgevonden voor de PTSS.
2.12
Op 12 juni 2019 stelt het UWV in het kader van de WIA aanvraag dat verweerder zijn re-integratieverplichtingen onvoldoende is nagekomen, omdat het re-integratieverslag niet tijdig is aangevuld. Aan verweerder wordt de verplichting opgelegd om het loon van eiser door te betalen tot 15 september 2020.
2.13
Op diezelfde datum legt verweerder aan eiser een maatregel op omdat hij onvoldoende mee werkt met zijn re-integratie. Eiser wordt verweten dat hij niet op de afspraken van 29 mei 2019 en 7 juni 2019 is verschenen. Daarom wordt er drie maanden 10% van eisers salaris ingehouden. Eisers bezwaar tegen deze maatregel wordt gegrond verklaard en de maatregel werd herroepen op 21 april 2022.
2.14
Het UWV heeft op 19 september 2019 geoordeeld dat niet is gebleken dat verweerder de tekortkomingen in de re-integratieverplichtingen heeft hersteld. Verweerder had het tweede spoor nog niet ingezet, omdat de bedrijfsarts had geadviseerd dit nog niet op te starten vanwege het intensieve lopende behandeltraject van eiser. Dat verweerder het tweede spoor nog niet had ingezet was volgens het UWV echter ten onrechte.
2.15
Op 19 september 2019 heeft verweerder een voorstel gedaan om de impasse te doorbreken. Daarnaast blijft er ingezet worden op een minnelijke regeling, maar een concept vaststellingsovereenkomst wordt door eiser afgewezen.
2.16
Op 18 oktober 2019 heeft verweerder aan eiser laten weten dat hij inmiddels is aangemeld bij de externe partner Fourstar. Er is een intake voor eiser ingepland op
11 november 2019 om 13.00 uur. Bij de intake zullen aanwezig zijn Majoor [naam 1] , de re-integratie begeleider van eiser mevrouw Faeseler en de begeleider van eiser bij Fourstar.
2.17
Eiser mailt op 23 maart 2020 naar onder meer de heer [naam 2] , hoofd bureau P&O aangelegenheden, met klachten over de gang van zaken bij zijn re-integratie. Uit de onderliggende mailwisseling van begin maart 2020 blijkt dat er is gekeken naar een re-integratieplek binnen Defensie, maar dat dit niet gelukt is en dat wordt gekeken naar een geschikte plek extern.
2.18
Eind mei 2020 zegt eisers begeleider vanuit Defensie, [naam 3] , een afspraak met eiser af waarbij gepoogd zou worden het zorgplan van de grond te krijgen. De reden daartoe was dat het juridische deel van het probleem eerst volgens [naam 3] opgelost moest worden. De aanwezigheid van eisers gemachtigde bij de afspraak, zoals verzocht door eiser, werd niet op prijs gesteld. [naam 3] heeft daartoe gesteld dat hij het juridische traject en het zorgtraject gescheiden wil houden. Hij houdt zich alleen bezig met de zorg.
2.19
Eiser heeft in september 2020 gesolliciteerd en is aangenomen buiten Defensie, maar dit is hem door Defensie ontraden. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat dat gedaan is om eiser tegen zichzelf te beschermen vanwege zijn medische toestand.
2.2
Bij brief van 13 februari 2021 worden eiser 4 opties voorgelegd: opstellen van een plan van aanpak voor de re-integratie, een minnelijke regeling, ontslag op grond van ziekte en een regulier schadeproces en tot slot is er de optie van een voorstel van eiser zelf. Eiser kiest voor een minnelijke regeling. Partijen zijn uiteindelijk echter niet tot een overeenkomst gekomen.
2.21
Omdat verweerder geen andere weg uit de ontstane impasse zag, is er overgegaan tot ontslag op grond van ziekte bij besluit van 23 februari 2022.
2.22
Eiser heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank in december 2022 gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de uitkomst van een gesprek tussen eiser en de HDP af te wachten. Gelet op de uitkomst van dit gesprek heeft eiser het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken.
Na het gesprek zijn de volgende besluiten genomen:
- Op 23 juni 2023 heeft eiser een WIA loonaanvullingsuitkering gekregen met ingang van
15 september 2022, daarbij is eisers arbeidsongeschiktheidspercentage verhoogd naar 80-100%;
- Op 18 juli 2023 is het militair invaliditeitspensioen verhoogd naar 35%;
- Op 31 januari 2023 heeft eiser €30.000,- voorschot ontvangen op de schadevergoeding die eiser op grond van de Regeling volledige schadevergoeding kan ontvangen.
- Op 8 september 2023 heeft eiser op grond van die Regeling een tweede voorschot van €70.000,- ontvangen.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder blijft in het bestreden besluit bij het ontslag op grond van ziekte. In het verweerschrift stelt verweerder dat eiser niet duidelijk heeft gemaakt op welke punten verweerder tekort is geschoten in haar re-integratieverplichtingen. Verweerder vindt dat er talloze pogingen gedaan zijn om met eiser een plan van aanpak voor de re-integratie op te stellen. Dat is niet gelukt. Toen eiser aangaf dat een regeling in de minne zijn voorkeur heeft, heeft verweerder daar op ingezet. Ook dat heeft helaas niet tot een goed resultaat geleid. Verweerder heeft zich ruimhartig en coulant opgesteld.
Wat vindt eiser in deze procedure?
4. Eiser vindt kort gezegd dat het ontslag niet gerechtvaardigd is, omdat verweerder onvoldoende gedaan heeft in de re-integratie en eiser daarbij zelfs heeft tegengewerkt.
Eisers noodzakelijke medische behandeling voor zijn PTSS en depressie is in 2019 onvrijwillig stopgezet en is tot op heden niet hervat. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is door het UWV inmiddels op 80-100% vastgesteld.
Eiser is overduidelijk ziek en alle juridische procedures houden een behandeling daarvoor tegen. Er is sprake van (verborgen) discriminatie. Er wordt geen rekening gehouden met eisers PTSS met dienstverband. Daarbij vermoedt eiser dat een aantal incidenten die in het verleden tijdens zijn werk bij Defensie hebben plaatsgevonden de opstelling van verweerder hebben beïnvloed. Eiser is gedurende zijn loopbaan bij Defensie bedreigd, geïntimideerd en gediscrimineerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt vast dat eiser zeer geraakt is door alles wat hij bij Defensie heeft meegemaakt. Dat begon al bij eisers uitzendingen en wat hij daar mee heeft gemaakt en hoe hij vervolgens volgens hem binnen Defensie behandeld is. Volgens eiser is er binnen Defensie meermaals sprake geweest van discriminatie/geweld tegen hem. Vervolgens dragen de aangiftes tegen eiser in 2012 (met bijbehorende politie-inval) en 2018 en de uitgesproken verdenking van het vertonen van crimineel gedrag, bij aan het verslechteren van de verstandhoudingen. De problemen van eiser binnen Defensie kennen een zeer lange looptijd en de rechtbank kan zich voorstellen dat dit een zeer sterke wissel op eiser heeft getrokken. De rechtbank moet echter het ontslag besluit toetsen en de grondslag van dit besluit is de ongeschiktheid van eiser om zijn werk te vervullen wegens ziekte. Het is weliswaar begrijpelijk dat eiser de incidenten noemt, echter gelet op het besluit dat de rechtbank moet beoordelen kan de rechtbank niet meer dan vaststellen dat uit het dossier niet blijkt dat verweerder eiser bewust en kwaadwillend heeft tegengewerkt.
6. De rechtbank moet dan ook beoordelen of aan de voorwaarden van artikel 121, derde lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD) is voldaan. Deze voorwaarden houden in dat aan eiser alleen ontslag kan worden verleend als (a) er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar, (b) herstel van de ziekte ook niet binnen zes maanden na die twee jaar te verwachten valt en (c) dat het na zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om betrokkene binnen het gezagsbereik van de minister van Defensie andere arbeid aan te bieden. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste ambtenarenrechter moet het herplaatsingsonderzoek zorgvuldig worden uitgevoerd, waarbij elke reële mogelijkheid tot herplaatsing moet worden aangegrepen. Die eis gaat echter niet zo ver dat een niet bestaande functie voor eiser in het leven moet worden geroepen. [1]
6.1
De rechtbank stelt met partijen vast dat niet in geschil is dat eiser ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van meer dan twee jaar en dat herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na verloop van genoemde periode te verwachten is. Aan de ontslagvereisten van artikel 121, derde lid, onderdelen a en b, van het BARD is dus voldaan.
6.2
Eiser heeft zich op 19 september 2017 ziek gemeld. Gedurende het re-integratie traject hebben partijen in 2019 ervoor gekozen om een minnelijke regeling te treffen. Dit heeft ondanks meerdere gesprekken en voorstellen over en weer niet tot een vaststellingsovereenkomst geleid. Verweerder heeft er daarom voor gekozen eiser in 2022 eervol te ontslaan wegens ziekte. De rechtbank zal beoordelen of verweerder voldoende inspanningen heeft verricht om eiser te laten re-integreren bij Defensie dan wel buiten Defensie.
6.3
De rechtbank hanteert daarbij het herzien re-integratiebeleid defensiepersoneel. Daarin is opgenomen dat de re-integratie aan de hand van vijf fasen plaatsvindt. De eerste fase is re-integratie op de eigen functie. De rechtbank stelt vast dat deze fase doorlopen is en eindigde op 7 maart 2018 toen eiser werd ontheven uit zijn functie bij personeelszaken vanwege toename van zijn klachten. Daarnaast is ook voldaan aan de eis van plaatsing bij het DCR na zes maanden ziekte.
Vervolgens dient in fase twee/drie re-integratie binnen of buiten het eigen defensieonderdeel plaats te vinden. De rechtbank stelt vast dat eiser binnen Defensie gewerkt heeft in het kader van zijn re-integratie. Deze functie stopte voor eiser op 24 oktober 2018 vanwege de schorsing in het kader van de strafrechtelijke procedure over het joyriden. De rechtbank leidt verder uit de stukken af dat door verweerder ook stappen zijn gezet om het twee spoor vorm te geven, fase vier uit het re-integratiebeleid.
7.1
De rechtbank stelt verder vast dat verweerder al tijdens de re-integratiewerkzaamheden in Heerenveen aan eiser twee maatregelen opgelegd heeft vanwege onvoldoende meewerken aan zijn re-integratie. Deze maatregelen zijn in rechte vast komen te staan. De rechtbank begrijpt van eiser dat hij het niet goed kon vinden met zijn re-integratiebegeleidster van DCR. De onenigheid tussen eiser en het DCR was er in gelegen dat eiser het tweede spoor nog niet wilde inzetten. Daarbij is het ook niet ondenkbaar dat de samenwerking niet goed van de grond is gekomen vanwege eisers erkende beroepsziekte PTSS. Op 17 september 2018 heeft de bedrijfsarts aangegeven dat het tweede spoor vooralsnog niet ingezet kon worden in verband met eisers geneeskundige behandeling. Uit het UWV deskundigenoordeel van 13 november 2018 volgt dat het UWV de inspanningen van verweerder op dat moment voldoende vond, verweerder moest zich wel blijven inzetten.
7.2
Het UWV stelt op 12 juni 2019 en 19 september 2019 echter vast dat verweerder onvoldoende inspanningen verricht in het kader van re-integratie, omdat niet is ingezet op het tweede spoor. Verweerder heeft in het verweerschrift van het verzoek om een voorlopige voorziening hierover aangegeven dat er bewust niet ingezet werd op het tweede spoor gelet op de adviezen van de bedrijfsarts.
7.3
In het arbeidskundig rapport van het UWV van 18 september 2019 is opgenomen dat de bedrijfsarts ten onrechte dit re-integratie blokkerend advies heeft gegeven. Verweerder moet alsnog een adequaat traject voor het tweede spoor inzetten en afronden.
In het oordeel van de bedrijfsarts van 19 mei 2019, zoals vermeld in dit arbeidskundig rapport, heeft de bedrijfsarts vanwege de lopende intensieve behandeling met hierbij de lopende arbeidsrechtelijke procedure, geadviseerd dat het inzetten van het tweede spoor te belastend is voor eiser. De verzekeringsarts heeft op 3 september 2019 gerapporteerd dat hij op 19 augustus 2019 overleg heeft gehad met de bedrijfsarts. Daarbij bleek dat de intensieve behandeling voor eisers PTSS inmiddels gestopt was. De verzekeringsarts is van mening dat er wel benutbare mogelijkheden voor eiser zijn en vindt dat het advies van de bedrijfsarts om het tweede spoor nog niet in te zetten, onjuist is. Het advies van de bedrijfsarts is volgens de verzekeringsarts geen deugdelijke grond voor het niet tijdig starten van het tweede spoor.
7.4
Het verwijt dat eiser verweerder maakt dat juist wel stappen zijn gezet om het tweede spoor in te zetten terwijl eiser hier niet toe in staat zou zijn, wordt gelet op het voorgaande niet gevolgd.
8. Ter zitting heeft eiser een mail van zijn begeleider [naam 3] van 16 oktober 2020 ter sprake gebracht. Eiser haalt uit deze mail dat verweerder eenduidig aangeeft dat er geen enkele wil was om eiser te re-integreren. De rechtbank vindt onvoldoende aanknopingspunten voor deze lezing van eiser. In de mail wordt door Defensie uitleg gegeven bij de beoogde vaststellingsovereenkomst. Er wordt ook vermeld dat Defensie geen beschermde omgeving wil creëren als eiser bij Defensie aan het werk wil blijven. Daaruit maakt de rechtbank niet op dat eiser in een onveilige situatie zal worden geplaatst, maar dat er niet een functie voor eiser gecreëerd zal worden. De achterliggende reden lijkt eerder te zijn dat eiser geen vertrouwen meer heeft in Defensie en dat het vanuit dat oogpunt lastig is een functie of omgeving te vinden waar eiser dit anders zal ervaren. Ook uit de volgende zin in de mail “
Uiteraard willen we ondersteunen bij het vinden van dagbesteding en opwerking/opbouw bij Defensie.” leidt de rechtbank af dat verweerder nog steeds de insteek had om eiser te re-integreren.
9. Tot een zorgplan is het begin 2020 niet gekomen, omdat eiser zijn advocaat bij het gesprek met [naam 3] wil hebben. Anders dan eiser vindt de rechtbank het niet verwijtbaar dat [naam 3] hierover heeft laten weten dat hij zich alleen bezig houdt met de zorg en dit gescheiden wil houden van een juridisch traject. Het stond eiser uiteraard vrij om zijn advocaat te raadplegen, maar de wens om de zorg en een juridisch traject inhoudelijk gescheiden te houden is naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk.
10. Tot slot verwijt eiser verweerder dat hij al sinds 2019 niet meer wordt behandeld voor zijn PTSS. De rechtbank volgt eiser niet in dit verwijt. De behandeling voor PTSS is niet door verweerder beëindigd en zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht zal verweerder ook wegens het aangenomen dienstverband de kosten die eiser in het kader van zijn behandeling moeten maken, vergoeden. Dat de behandeling van eiser nu al geruime tijd stil ligt is, zoals eiser ter zitting heeft toegelicht, ingegeven vanuit het feit dat alle lopende juridische procedures voor eiser veel onrust met zich meebrengen en daardoor onvoldoende rust kan worden gevonden om de intensieve behandeling vorm te geven. Het feit dat deze procedures lopen is weliswaar eisers goed recht, maar kan niet volledig verweerder worden verweten.
11. Zoals verweerder ter zitting heeft toegegeven, is niet alles goed gegaan vanuit Defensie. Het ging met vallen en opstaan. Er zijn veel gesprekken gevoerd om tot een plan van aanpak te komen, maar daar is het helaas nooit van gekomen. Zo is het niet gekomen tot een zorgplan en hebben partijen ondanks meerdere pogingen daartoe geen vaststellingsovereenkomst gesloten. De verhoudingen tussen eiser en verweerder zijn gedurende de tijd dermate verslechterd dat het kennelijk niet meer tot constructieve gesprekken kon komen. Zoals de rechtbank ter zitting al benoemd heeft, is het gelet op eisers huidige situatie waarbij hij zoals hij zelf stelt ernstig te lijden heeft onder zijn PTSS van belang om rust te creëren en weer een aanvang te maken met de behandeling van zijn PTSS. Een situatie waarbij eiser weer dient te re-integreren bij Defensie komt de rechtbank niet wenselijk voor. Daarbij weegt de rechtbank eveneens de lange duur van de zaak mee. Het is inmiddels meer dan zes jaar geleden dat eiser ziek werd. Daarnaast heeft verweerder met het besluit om het militair invaliditeitspensioen naar 35% op te hogen, en de besluiten waarbij voorschotten van in totaal € 100.000 op de Regeling volledige schadevergoeding zijn verstrekt inspanningen verricht om eiser ook financieel tegemoet te komen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het ontslag in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 mei 2009, (ECLI:NL:CRVB:2009: BI4833) en van 20 september 2018, (ECLI:NL:CRVB:2018:2880).