ECLI:NL:RBDHA:2024:3393
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen de uitspraak van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake de intrekking van de verblijfsvergunning
In deze zaak heeft opposante, vertegenwoordigd door mr. I. Özkara, verzet ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 24 juli 2023, waarin haar beroep tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar verblijfsvergunning in te trekken, kennelijk ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft op 14 maart 2024 het verzet behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris, mr. S.J. de Vries, aanwezig was, maar opposante en haar gemachtigde niet op de zitting verschenen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzet zich richt op de vraag of de rechtbank ten onrechte tot een vereenvoudigde behandeling is overgegaan zonder opposante te horen. De rechtbank oordeelt dat de eerdere uitspraak correct was, omdat het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning op de juiste wijze was bekendgemaakt. Opposante voerde aan dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend, omdat het besluit onjuist was bekendgemaakt, maar de rechtbank concludeert dat het besluit naar het laatst bekende adres van opposante was verzonden, wat een geschikte wijze van bekendmaking is.
De rechtbank heeft de nieuwe gronden die opposante in verzet aanvoert, niet overtuigend geacht en blijft bij haar eerdere oordeel. De rechtbank concludeert dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van 24 juli 2023 in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier, en is openbaar uitgesproken.