ECLI:NL:RBDHA:2024:3398

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
AWB 23/9470 (beroep) en AWB 23/9471 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het rechtmatig verblijf van een Poolse gemeenschapsonderdaan in Nederland en de gevolgen van een verwijderingsmaatregel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2024, wordt het beroep van eiser, een Poolse gemeenschapsonderdaan, tegen de vaststelling van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, beoordeeld. Eiser heeft een zwervend bestaan en is meerdere keren in aanraking gekomen met de politie, wat heeft geleid tot twijfels over zijn middelen van bestaan. De staatssecretaris heeft op 20 januari 2023 vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en dit besluit is in stand gebleven na bezwaar. Eiser verzoekt om een voorlopige voorziening, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet in gebreke is gebleven in zijn informatieplicht over hoe eiser zijn verblijf kan beëindigen. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het nadeel van eiser is uitgevallen, gezien zijn beperkte banden met Nederland en de omstandigheden van zijn verblijf.

De rechtbank stelt vast dat de vaststelling van het ontbreken van rechtmatig verblijf een declaratoir karakter heeft en dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om te voldoen aan de voorwaarden voor verblijf. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende rekening heeft gehouden met de relevante feiten en omstandigheden bij de belangenafweging. Eiser heeft geen sterke banden met Nederland en zijn verblijf kan als beëindigd worden beschouwd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, waarbij eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/9470 (beroep) en AWB 23/9471 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 4 maart 2024 in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.S. Dobosz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.H. Belevska).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen verweerders vaststelling dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van het Unierecht en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening.
1.1.
Verweerder heeft bij het primaire besluit van 20 januari 2023 vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Met het bestreden besluit van 1 augustus 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder hebben hieraan deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1987 en heeft de Poolse nationaliteit. Hij staat in de BRP [1] ingeschreven als niet-ingezetene in Nederland. Omdat eiser een zwervend bestaan leidt en meerdere keren in aanraking is gekomen met de politie, is twijfel ontstaan of eiser genoeg middelen heeft om van te leven en heeft verweerder onderzocht of eiser voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. Op grond van de resultaten uit dit onderzoek heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Eiser verblijft langer dan drie maanden in Nederland, is werkloos, niet werkzoekend en heeft geen eigen vaste woon- of verblijfplaats. Verweerder heeft daarom aan eiser een verwijderingsmaatregel opgelegd. Verweerder heeft het belang van eiser om in Nederland te mogen verblijven, afgewogen tegen het belang van de Nederlandse staat en heeft die belangenafweging in het nadeel van eiser laten uitvallen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd hoe eiser zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief kan beëindigden. Daarmee heeft verweerder in strijd gehandeld met artikel 30 van de Verblijfsrichtlijn [2] . Tot slot heeft verweerder in de belangenafweging bij de verwijderingsmaatregel onterecht gesteld dat de banden van eiser met Polen sterker zijn dan die met Nederland. Uit een passage in het bestreden besluit waarin staat dat eiser zijn leven in Polen kan opbouwen blijkt dat de band met het land waar dit moet gaan gebeuren minder is dan de met het land waar dit niet hoeft te gebeuren.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Verblijf daadwerkelijk en effectief beëindigen
5. Eisers beroepsgrond dat de verwijderingsmaatregel onvoldoende gemotiveerd is, slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat de vaststelling dat een gemeenschapsonderdaan geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht een declaratoir karakter heeft. Een Unieburger heeft rechtmatig verblijf, totdat hij niet meer voldoet aan de voorwaarden als gesteld in artikel 8.12 van het Vb [3] . Verweerder heeft enkel vastgesteld dat eiser momenteel niet aan deze voorwaarden voldoet. Uit het arrest FS van het HvJEU [4] blijkt dat eiser daarnaast nieuw verblijfsrecht kan krijgen als hij niet alleen fysiek Nederland verlaat, maar zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief beëindigt. [5] Welke maatregelen er precies nodig zijn om het verblijf daadwerkelijk en effectief te beëindigen, is voor elke zaak anders. Het is de eigen verantwoordelijkheid van eiser om na te gaan of en wanneer hij aan de voorwaarden voor verblijf als Unieburger voldoet. Daarbij overweegt de rechtbank dat in het arrest FS staat dat bij de beoordeling of iemand daadwerkelijk en effectief Nederland heeft verlaten, onder meer de volgende omstandigheden van belang kunnen zijn: de duur van de afwezigheid, een verzoek om schrapping uit het bevolkingsregister, de beëindiging van een huurovereenkomst, uitschrijving bij een dienst om arbeidsbemiddeling of de beëindiging van andere relaties die een zekere integratie van de Unieburger in Nederland veronderstellen. [6] Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze aanwijzingen voor eiser niet relevant, omdat deze zijn toegespitst op de groep Unieburgers mét een reguliere woon – en verblijfplaats. Eiser is aan te merken als een dakloze Unieburger. Zoals hiervoor al uiteen is gezet, volgt uit het arrest FS en de relevante werkinstructie van verweerder [7] dat in het bijzonder rekening moet worden gehouden met de mate waarin de vreemdeling in het gastland is geïntegreerd. Van integratie is in het geval van eiser echter weinig sprake. Uit het verwijderingsbesluit blijkt immers dat eiser op dat moment niet alleen een zwervend bestaan leidde in Nederland, maar dat het hem ook ontbrak aan werk, hij niet werkzoekend is en dat hij meerdere malen is aangehouden door de politie. Deze omstandigheden duiden er juist op dat eiser geen (sterke) banden met Nederland heeft. Het verblijf van eiser in Nederland zal om die reden eerder als beëindigd kunnen worden beschouwd dan bij een Unieburger met (sterke) banden met Nederland. Voorts volgt uit het arrest van het Hof dat wanneer er geen of nauwelijks andere relevante omstandigheden zijn, aan de tijdsduur van de afwezigheid meer belang toekomt. In dat geval geldt dat hoe langer de afwezigheid van de Unieburger van het grondgebied van het gastland, hoe meer daaruit blijkt dat het verblijf daadwerkelijk en effectief is beëindigd. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voor eiser voldoende inzichtelijk hoe hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk kan beëindigen om weer van zijn vrije termijn gebruik te kunnen maken. Namelijk door verblijf buiten Nederland. Van een actieve informatieplicht voor verweerder om eiser te informeren op welke wijze hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief moet beëindigen is de rechtbank verder niet gebleken. Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval niet uit het arrest FS, noch uit de Verblijfsrichtlijn zelf. Tot slot overweegt de rechtbank dat het een onzekere toekomstige gebeurtenis is of eiser – nadat hij Nederland heeft verlaten – überhaupt weer terug wil keren naar Nederland en de vraag of het verblijf daadwerkelijk en effectief is beëindigd pas aan de orde komt als eiser daadwerkelijk weer naar Nederland komt.

Belangenafweging bij verwijderingsmaatregel

6. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder een belangenafweging moet maken als hij vaststelt dat een gemeenschapsonderdaan geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, omdat aan deze vaststelling een verwijderingsmaatregel in de zin van de Verblijfsrichtlijn is verbonden. [8] Daarbij moet verweerder onder andere nagaan of de problemen van de gemeenschapsonderdaan van tijdelijke aard zijn en moet hij rekening houden met de duur van het verblijf en de persoonlijke omstandigheden.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de relevante feiten en omstandigheden voldoende kenbaar heeft betrokken bij de belangenafweging. Verweerder mocht hierbij de belangenafweging in het nadeel van eiser laten uitvallen. Dat uit de bewoordingen in het bestreden besluit zou blijken dat eiser meer binding met Nederland heeft dan met Polen, heeft verweerder niet hoeven volgen. Verweerder heeft er reeds in het primaire besluit terecht op gewezen dat eiser sinds maart 2020 in Nederland verblijft, in Polen is geboren, daar het overgrote deel van zijn leven heeft verbleven en in Polen, anders dan in Nederland, wel een vast woonadres heeft. Verder heeft verweerder in het nadeel van eiser kunnen laten meewegen dat het kind van eiser in Polen woont en dat eiser de Poolse taal spreekt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
8. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [9]
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep
of verzet open.

Voetnoten

1.Basisregistratie Personen.
2.Richtlijn 2004/38/EG
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
5.Arrest van het HvJEU van 22 juni 2021, C-719/19, ECLI:EU:C:2021:506, punt 81.
6.Idem, punt 90 en 91.
7.WI 2023/3 Het recht van de Europese Unie.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 11 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:412.
9.Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.