ECLI:NL:RBDHA:2024:3398
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het rechtmatig verblijf van een Poolse gemeenschapsonderdaan in Nederland en de gevolgen van een verwijderingsmaatregel
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2024, wordt het beroep van eiser, een Poolse gemeenschapsonderdaan, tegen de vaststelling van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, beoordeeld. Eiser heeft een zwervend bestaan en is meerdere keren in aanraking gekomen met de politie, wat heeft geleid tot twijfels over zijn middelen van bestaan. De staatssecretaris heeft op 20 januari 2023 vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en dit besluit is in stand gebleven na bezwaar. Eiser verzoekt om een voorlopige voorziening, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet in gebreke is gebleven in zijn informatieplicht over hoe eiser zijn verblijf kan beëindigen. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het nadeel van eiser is uitgevallen, gezien zijn beperkte banden met Nederland en de omstandigheden van zijn verblijf.
De rechtbank stelt vast dat de vaststelling van het ontbreken van rechtmatig verblijf een declaratoir karakter heeft en dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om te voldoen aan de voorwaarden voor verblijf. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende rekening heeft gehouden met de relevante feiten en omstandigheden bij de belangenafweging. Eiser heeft geen sterke banden met Nederland en zijn verblijf kan als beëindigd worden beschouwd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, waarbij eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.