ECLI:NL:RBDHA:2024:3533

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
NL24.9942
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor vreemdeling met tijdelijke bescherming uit Oekraïne

Op 14 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling uit Oekraïne. De verzoekster, die tijdelijk in Nederland verbleef onder de bescherming van de Europese Unie, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit, genomen op 7 februari 2024, stelde vast dat verzoekster met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verbleef en dat zij de Europese Unie binnen vier weken na 4 maart 2024 moest verlaten. De staatssecretaris baseerde dit besluit op het feit dat de tijdelijke bescherming onder Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022 van rechtswege eindigde na 4 maart 2024.

Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat zij tijdens de behandeling van haar beroep haar tijdelijke bescherming en de daarbij behorende voorzieningen kon behouden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek kennelijk gegrond was en besloot zonder zitting uitspraak te doen, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter benadrukte dat zijn oordeel voorlopig van aard is en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindt.

De voorzieningenrechter wees het verzoek toe en bepaalde dat verzoekster behandeld moet worden als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn 2011/55/EG valt, totdat op het beroep is beslist. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 875,-, omdat de gemachtigde van verzoekster een verzoekschrift had ingediend. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van M.A. Buikema, griffier, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.9942

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 maart 2024 in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], verzoekster

(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Inleiding

1. In het besluit van de staatssecretaris van 7 februari 2024 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat verzoekster met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft, dat zij de Europese Unie binnen vier weken ná 4 maart 2024 moet verlaten en dat zij moet terugkeren naar haar land van herkomst. De staatssecretaris heeft dit terugkeerbesluit genomen omdat de tijdelijke bescherming onder Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022 volgens verweerder van rechtswege eindigt na 4 maart 2024.
2. Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep staat bekend onder zaaknummer NL24.7536. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die inhoudt dat zij tijdens de behandeling van het beroep haar tijdelijke bescherming en de daarbij behorende voorzieningen behoudt.

Beoordeling van de voorzieningenrechter

3. Omdat het verzoek kennelijk gegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk gegrond is.
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leent deze procedure zich niet om een voorlopig oordeel te geven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit gelet op de rechtsvragen die samenhangen met het beroep. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om het verzoek toe te wijzen in die zin, dat verzoekster dient te worden behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn 2011/55/EG valt, in ieder geval totdat op het beroep is beslist.
5. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, krijgt verzoekster ook een vergoeding voor haar proceskosten. De staatssecretaris moet dit betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,-, omdat de gemachtigde van verzoekster een verzoekschrift heeft ingediend.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe in die zin dat verzoekster dient te worden behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn 2011/55/EG valt, in ieder geval totdat op het beroep is beslist;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot het betalen van de proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.