ECLI:NL:RBDHA:2024:3611

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
NL24.4403
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser met gestelde minderjarigheid en militaire dienstplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 15 september 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, waarbij hij stelt dat hij van Algerijnse nationaliteit is en dat hij vreest voor vervolging vanwege de moord door zijn broer en de gevolgen van zijn militaire dienstplicht. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 30 januari 2023 afgewezen, met de conclusie dat eiser meerderjarig is en dat zijn asielrelaas niet geloofwaardig is.

De rechtbank heeft op 6 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij minderjarig is, aangezien hij geen officiële identificerende documenten heeft overgelegd. De rechtbank wijst erop dat de leeftijdsschouw door de AVIM en IND heeft vastgesteld dat eiser evident meerderjarig is.

Daarnaast heeft de rechtbank de stelling van eiser dat hij vreest voor vervolging wegens desertie verworpen. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije te vrezen heeft voor vervolging. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser Nederland moet verlaten en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4403

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. B. de Haan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1.
Eiser heeft op 15 september 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser stelt van [nationaliteit] nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum 1] . Na een leeftijdsschouw, met als conclusie dat zowel de AVIM [1] als de IND [2] eiser als (evident) meerderjarig beschouwen, heeft de staatssecretaris de geboortedatum van eiser aangepast en vastgesteld op [datum 2] . De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 30 januari 2023 de aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond. Tevens heeft de staatssecretaris eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn broer iemand heeft vermoord en dat hij vreest voor de broers van het slachtoffer. Verder heeft eiser aangegeven niet in militaire dienst te willen en voor zichzelf geen toekomst in Algerije te zien.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen vanwege de broer;
Militaire dienst.
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat eiser zijn identiteit niet met documenten heeft aangetoond, maar dat de door eiser genoemde persoonsgegevens worden aangehouden. De door eiser gestelde minderjarigheid wordt door de staatssecretaris niet geloofd. De problemen die eiser stelt te verwachten vanwege zijn broer en de verklaringen van eiser over het moeten vervullen van de militaire dienst zijn door de staatssecretaris niet op geloofwaardigheid beoordeeld, maar zijn direct getoetst op zwaarwegendheid. Volgens de staatssecretaris heeft eiser zijn vrees om de militaire dienstplicht te vervullen niet aannemelijk gemaakt. Ook heeft eiser volgens de staatssecretaris niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. De door eiser genoemde sociaaleconomische motieven zijn door de staatssecretaris niet aangemerkt als relevant element, omdat die niet raken aan één van de gronden van het Verdrag [3] of artikel 3 EVRM [4] .
Zienswijze als herhaald en ingelast beschouwen
6. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser dat de inhoud van de zienswijze als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank op dient in te gaan. De staatssecretaris is in het voornemen gemotiveerd ingegaan op de verklaringen van eiser en heeft hetzelfde gedaan met de zienswijze in het bestreden besluit. Voor zover eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de staatssecretaris op de zienswijze volgens hem niet juist of niet toereikend is, zal de rechtbank zich hierna uitsluitend richten op wat eiser in beroep heeft aangevoerd. [5]
Minderjarigheid en bewijsnood
7. Eiser stelt dat hij zich maximaal heeft ingespannen om zijn minderjarigheid te onderbouwen. De foto, die hij op zijn telefoon heeft ontvangen, is het enige waarmee hij zijn minderjarigheid kan onderbouwen. Als de staatssecretaris dit onvoldoende vindt, verkeert eiser in bewijsnood, aldus zijn gemachtigde.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uitgegaan mag worden van de meerderjarigheid van eiser. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet in geschil is dat eiser geen officiële identificerende documenten of andere indicatieve documenten heeft overgelegd waarmee hij zijn gestelde minderjarigheid kan onderbouwen. De foto van een geboorteakte op eisers telefoon heeft de staatssecretaris onvoldoende kunnen achten. Omdat tijdens het aanmeldgehoor werd getwijfeld aan de door eiser opgegeven leeftijd, heeft er conform het in C1/2.2 van de Vc 2000 [6] vastgestelde beleid een leeftijdsschouw plaatsgevonden. Zowel de AVIM als de IND hebben geconcludeerd dat eiser evident meerderjarig is. Uit de verslaglegging van die leeftijdsschouw blijkt hoe zij tot die conclusie zijn gekomen. Eiser heeft hierop geen correcties en aanvullingen ingediend. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van bewijsnood. Ter zitting heeft de gemachtigde van de staatssecretaris toegelicht dat eiser weliswaar een foto van een geboorteakte op zijn telefoon heeft staan, maar dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt waarom hij niet de originele geboorteakte zou kunnen overleggen, waarom deze niet opgestuurd zou kunnen worden en waarom hij geen andere documenten zou kunnen overleggen waaruit zijn minderjarigheid kan worden afgeleid. De rechtbank volgt dit betoog. Het verzoek van de gemachtigde van eiser om de uitkomst van de leeftijdsschouw buiten beschouwing te laten, wijst de rechtbank af. De enkele stelling dat de Afdeling [7] zich al eens heeft uitgelaten over de inzichtelijkheid en conclusies van een leeftijdsschouw door de AVIM en IND, is zonder nadere onderbouwing onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.
Loopt eiser bij een gedwongen terugkeer een reëel risico op vervolging vanwege desertie?
8. Eiser stelt dat de staatssecretaris niet heeft onderkend dat eiser zijn militaire dienstplicht niet heeft voldaan en dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst te maken zal krijgen met een bijzondere negatieve behandeling door de Algerijnse autoriteiten wegens desertie.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging wegens desertie. Ter zitting heeft de gemachtigde van de staatssecretaris toegelicht dat uit informatie uit het ambtsbericht dienstplicht Algerije [8] volgt dat pas sprake is van desertie als de dienstplichtige zich niet inschrijft voor de militaire dienst en medische keuring voordat hij de leeftijd van 25 jaar heeft bereikt en na een tweede oproep niet verschijnt voor de dienstplicht. De staatssecretaris stelt terecht dat beide voorwaarden niet op eiser van toepassing zijn. Immers eiser is nog geen 25 jaar en ook heeft hij verklaard dat hij nog geen eerste oproep heeft gehad. De staatssecretaris heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het niet aannemelijk is dat eiser bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging vanwege desertie. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. De rechtbank overweegt tot slot dat eiser in beroep niet het standpunt van de staatssecretaris heeft betwist dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer te vrezen zou hebben voor de broers van de persoon die door zijn broer om het leven zou zijn gebracht. Eiser heeft evenmin betwist dat de staatssecretaris hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar heeft kunnen opleggen. Die punten behoeven dan ook geen verdere bespreking.

Conclusie en gevolgen

10. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat hij Nederland dient te verlaten. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel
2.Immigratie- en Naturalisatiedienst
3.Vluchtelingenverdrag
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
5.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2169) en 7 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1028).
6.Vreemdelingencirculaire 2000
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
8.Kort thematisch ambtsbericht dienstplicht Algerije november 2020