ECLI:NL:RBDHA:2024:3811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
NL24.8434
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de onrechtmatige bewaring van een vreemdeling. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, was op 2 maart 2024 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak op 13 maart 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank constateerde dat eiser langer dan 24 uur in een politiecel had verbleven voordat hij werd overgeplaatst naar een detentiecentrum, wat in strijd is met de geldende jurisprudentie. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, erkende de overschrijding van de termijn, maar stelde dat dit niet tot onrechtmatigheid leidde. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom de langere detentie in de politiecel gerechtvaardigd was. Hierdoor werd het beroep gegrond verklaard en de maatregel van bewaring onrechtmatig bevonden. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel bevolen en verweerder veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.330,- aan eiser, alsook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.8434

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 2003 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Voortraject
2. Eiser voert aan dat op het moment dat hij werd staande gehouden er geen sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Hij betwist dan ook de manier waarop hij gearresteerd is.
3. De rechtbank constateert dat uit het proces-verbaal van staandehouding/ overbrenging en overdracht blijkt dat verbalisanten in kwestie hebben gereageerd op een melding van de hondengeleider van [bedrijf], dat er een vreemdeling zou lopen over het afgesloten kadeterrein van [bedrijf] te Hoek van Holland. Uit dit proces-verbaal volgt ook dat uit ervaringsgegevens blijkt dat veel personen op illegale wijze trachten uit te reizen naar Groot-Brittannië door zich op verschillende manieren toegang te verschaffen tot het afgesloten kadeterrein om grenscontroles te ontlopen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit voldoende redenen om eiser staande te houden op grond van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Gelet hierop is sprake van een strafrechtelijke aanleiding, die niet ter toetsing voorligt aan de bestuursrechter. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Verder voert eiser aan dat verweerder hem te lang, namelijk langer dan 24 uur, heeft vastgehouden in een politiecel en dus te laat heeft overgeplaatst naar het detentiecentrum in Rotterdam. Dit leidt volgens de jurisprudentie van de Afdeling [2] tot de opheffing van de maatregel van bewaring.
5. Verweerder heeft zich in zijn aanbiedingsbrief van 12 maart 2024 en op zitting op het standpunt gesteld dat sprake is van overschrijding van de termijn. Deze overschrijding leidt volgens verweerder echter niet tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Verweerder is wel bereid om € 130 schade te vergoeden.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser op 2 maart 2024 om 16:10 uur in bewaring is gesteld. Op dat moment verbleef hij in een politiecel in Rotterdam. Uit de aanbiedingsbrief van verweerder blijkt dat eiser vervolgens op 4 maart 2024 in het detentiecentrum Rotterdam is geplaatst. Eiser heeft dus in ieder geval langer dan 24 uur in een politiecel verbleven.
7. Tijdens de inbewaringstelling van een vreemdeling wordt in de regel gebruik gemaakt van een gespecialiseerde inrichting. [3] Dit is een Unierechtelijke voorwaarde voor bewaring. [4] Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie [5] volgt verder dat een vreemdeling alleen in een niet-gespecialiseerde inrichting kan worden geplaatst als de bijzondere omstandigheden van het geval dat rechtvaardigen. In haar uitspraken van 13 augustus 2021 [6] en 16 november 2022 [7] heeft de Afdeling geoordeeld dat tijdelijke plaatsing in een politiecel mag om het vervoer naar en de plaatsing in een gespecialiseerde inrichting te regelen. De rechtbank leidt uit deze uitspraken af dat wanneer de overplaatsing naar een gespecialiseerde inrichting minder dan 24 uur heeft geduurd dit vanwege voornoemde organisatorische redenen kan worden gerechtvaardigd. Echter, zodra de overplaatsing meer dan 24 uur heeft geduurd, zoals in het geval van eiser, dient verweerder te motiveren waarom deze langere overplaatsing wegens bijzondere omstandigheden was gerechtvaardigd.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het onderhavige geval een dergelijke onderbouwing niet heeft gegeven. Verweerder heeft enkel volstaan met de erkenning dat eiser langer dan 24 uur in een politiecel heeft doorgebracht. Dit betekent dat ongemotiveerd is gebleven waarom een plaatsing in een politiecel langer dan 24 uur nodig was vanwege bijzondere omstandigheden. Het is aan verweerder om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat tijdige overplaatsing naar een detentiecentrum wordt gewaarborgd. Van verweerder mag daarom gevergd worden dat hij in voorkomend geval toelicht dat en waarom de overschrijding van de termijn van 24 uur het gevolg was van omstandigheden die in redelijkheid niet voor het risico van verweerder zouden mogen worden gelaten. Verweerder heeft dit nagelaten.
Conclusie
9. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
10. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 12 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 1 x € 130,- (verblijf politiecel) en 12 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.330,-.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 14 maart 2024;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.330,- (dertienhonderddertig euro), te betalen door de griffie en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,- (zeventienhonderdvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829 en de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3414.
5.Zie bijvoorbeeld het arrest W.M. van het Hof van Justitie van 2 juli 2020, ECLI:EU:C:2020:511.