ECLI:NL:RBDHA:2024:3837

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
NL23.20467 en NL23.20468
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van rechtmatig verblijf van een Unieburger in Nederland en de gevolgen van een verwijderingsmaatregel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Poolse nationaliteit houder, tegen de vaststelling van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Dit besluit is genomen op basis van een primaire beslissing van 14 november 2022 en een bestreden besluit van 21 juni 2023. Eiser, die al meer dan vier jaar in Nederland verblijft, heeft een zwervend bestaan en is werkloos. De rechtbank behandelt ook het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf voor Unieburgers, aangezien hij langer dan drie maanden in Nederland verblijft zonder werk of voldoende middelen van bestaan. Eiser heeft weliswaar drie kinderen in Nederland, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de belangenafweging in het nadeel van eiser heeft mogen laten uitvallen. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat hij op zoek is naar werk en zijn verblijf in Nederland is niet meer dan tijdelijk.

De rechtbank oordeelt verder dat de staatssecretaris voldoende informatie heeft verstrekt over hoe eiser zijn verblijf kan beëindigen en dat er geen actieve informatieplicht is over het rechtmatige verblijf van individuele Unieburgers. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.20467 en NL23.20468
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Mustafa).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen verweerders vaststelling dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van het Unierecht. Verweerder heeft dit vastgesteld in het primaire besluit van 14 november 2022. Met het bestreden besluit van 21 juni 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven. Ook beoordeelt de voorzieningenrechter in deze uitspraak het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1988 en heeft de Poolse nationaliteit. Eiser stelt vier jaar geleden naar Nederland te zijn gekomen en hier te hebben gewerkt. Op een gegeven moment is hij werkloos geraakt. Hij leidt een zwervend bestaan en is meerdere malen in aanraking gekomen met de politie vanwege overlast en het plegen van winkeldiefstallen. Hierdoor is twijfel ontstaan of eiser genoeg middelen heeft om van te leven en is onderzocht of eiser voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf.
4. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf die gelden voor Unieburgers na de vrije termijn van drie maanden. [1] Eiser verblijft langer dan drie maanden in Nederland en hij is werkloos, niet werkzoekend, studeert niet en niet is gebleken dat hij voldoende middelen van bestaan heeft. Verweerder heeft daarom aan eiser een verwijderingsmaatregel opgelegd. Verweerder heeft het belang van eiser om in Nederland te mogen verblijven afgewogen tegen het belang van de Staat, en heeft die belangenafweging in het nadeel van eiser laten uitvallen.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Verweerder heeft in de belangenafweging onvoldoende rekening gehouden met de belangen van eiser. Eiser is al ruim 4,5 jaar in Nederland en heeft ook in Nederland gewerkt. Eiser heeft drie kinderen en hij wil bijdragen in hun levensonderhoud. Hij heeft betere economische vooruitzichten in Nederland dan in Polen. Hij spant zich in om zo snel mogelijk betaalde arbeid te vinden. Ook heeft eiser momenteel meer binding met Nederland dan met Polen. Verder is de verwijderingsmaatregel in strijd met het lex certa-beginsel. Doordat eiser uit Nederland wordt verwijderd, ontstaat voor hem een onduidelijke situatie. Om opnieuw rechtmatig verblijf te verkrijgen, moet hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief hebben beëindigd. Hij weet niet op welke wijze hij dit kan doen, zeker nu hij dakloos is en het daarom voor hem lastig is aan te tonen dat hij de banden met Nederland verbroken heeft. Verweerder heeft een actieve informatieplicht over hoe eiser zijn verblijf daadwerkelijk en effectief kan beëindigen. [2] Tot slot heeft verweerder ten onrechte niet uit eigen beweging een belangenafweging gemaakt bij het opleggen van de vertrektermijn. Voor zover eiser uit eigen beweging redenen voor een belangenafweging naar voren moet brengen, stelt hij dat hij bij de zittingen van zijn openstaande strafzaken aanwezig wil zijn. Hij doet daarbij een beroep op artikel 6 van het EVRM. [3]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Heeft verweerder een zorgvuldige belangenafweging gemaakt?
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden voldoende kenbaar heeft betrokken bij de belangenafweging. Verweerder heeft de belangenafweging in het nadeel van eiser mogen laten uitvallen. Verweerder heeft hierbij mee mogen wegen dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en geen werk heeft in Nederland. Eisers stelling dat hij op zoek is naar betaald werk heeft hij zowel in bezwaar als in beroep niet onderbouwd. Ook heeft verweerder in eisers nadeel kunnen betrekken dat hij overlast veroorzaakt door het plegen van strafbare feiten. Verder heeft verweerder aan mogen nemen dat eisers band met Polen sterker is dan zijn band met Nederland, nu hij het grootste deel van zijn leven in Polen heeft gewoond en hij daar kinderen heeft wonen.
Is de verwijderingsmaatregel in strijd met het lex certa-beginsel?
7. Eisers beroepsgrond dat de verwijderingsmaatregel in strijd is met het lex certa-beginsel, slaagt niet. Verweerder heeft eiser voldoende geïnformeerd over de wijze waarop eiser zijn verblijf daadwerkelijk en effectief kan beëindigen. Uit artikel 34 van de Verblijfsrichtlijn volgt niet dat verweerder een actieve informatieplicht heeft over het rechtmatige verblijf van individuele Unieburgers in Nederland. Er staat enkel voorgeschreven dat de lidstaten in het algemeen informatie verspreiden betreffende de rechten en plichten van de burgers van de Unie, met name door bewustmakingscampagnes via landelijke en plaatselijke media en andere communicatiemiddelen. Wel volgt uit artikel 30, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 15, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn dat een verwijderingsmaatregel op zodanige wijze schriftelijk ter kennis moet worden gebracht, dat de betrokkene in staat is om de inhoud en de gevolgen hiervan te begrijpen. Verweerder heeft een openbare werkinstructie, WI 2023/3, waarin uiteengezet wordt welke elementen van belang zijn bij het daadwerkelijk en effectief beëindigen van het verblijf. Dit zijn dezelfde elementen die in het arrest FS [4] zijn opgenomen, namelijk: de duur van de afwezigheid, een verzoek om schrapping uit het bevolkingsregister, de beëindiging van een huurovereenkomst, uitschrijving bij een dienst om arbeidsbemiddeling of de beëindiging van andere relaties die een zekere integratie van de Unieburger in Nederland veronderstellen. De rechtbank begrijpt dat voor dakloze personen zoals eiser veel van deze omstandigheden niet van toepassing zijn. In deze gevallen dient dan ook meer gewicht toe te komen aan de duur van de afwezigheid. Een zeer korte afwezigheid van enkele dagen of zelfs enkele uren is hierbij in elk geval niet voldoende. [5] Uit het arrest FS volgt ook dat rekening moet worden gehouden met aanwijzingen dat de Unieburger tijdens de periode van afwezigheid het centrum van zijn persoonlijke, professionele of familiebelangen naar een andere lidstaat heeft overgebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet mogelijk voor verweerder om de elementen die in het arrest FS genoemd zijn nader te specificeren bij het opleggen van de verwijderingsmaatregel. Een eventueel nieuw verblijf van eiser in Nederland is namelijk een onzekere toekomstige gebeurtenis. Eiser heeft immers Nederland nog niet verlaten, en de toets of zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief is beëindigd vindt pas plaats wanneer hij eerst Nederland zou verlaten en vervolgens terug zou keren en hier opnieuw wenst te verblijven. Deze toets is casuïstisch en hangt af van de omstandigheden op dat moment.
7.1.
Voor de volledigheid overweegt de rechtbank nog dat er, naast het daadwerkelijk en effectief beëindigen van zijn verblijf in Nederland, nog een tweede manier is voor eiser om weer rechtmatig verblijf te krijgen in Nederland. Zodra eiser weer voldoet aan de voorwaarden van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit, heeft hij van rechtswege weer rechtmatig verblijf. Het verwijderingsbesluit is dan niet meer van kracht. [6]
Had verweerder een belangenafweging moeten maken bij het vaststellen van de vertrektermijn?
8. Verweerder heeft geen belangenafweging hoeven maken bij het vaststellen van de vertrektermijn. Uit het arrest FS blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat bij het opleggen van de vertrektermijn altijd een belangenafweging moet worden gemaakt. [7] Eiser heeft in bezwaar ook geen concrete feiten en omstandigheden aangedragen op grond waarvan verweerder hem een langere vertrektermijn had moeten geven. Pas in beroep heeft eiser concrete omstandigheden hiertoe aangedragen, namelijk eisers openstaande strafzaken en zijn recht om bij de zittingen aanwezig te zijn. Ten eerste overweegt de rechtbank dat verweerder hier bij het nemen van het bestreden besluit geen rekening mee heeft kunnen houden, nu eiser dit pas in beroep heeft aangevoerd. Ten tweede is het aanwezigheidsrecht niet absoluut en is daarnaast niet gebleken dat eiser geen invulling aan zijn aanwezigheidsrecht zou kunnen geven door het maken van afspraken met het OM of de korpschef waardoor hij de zitting digitaal of fysiek kan bijwonen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond.
10. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [8]
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zoals beschreven in artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit.
2.Op grond van artikel 34 van de Verblijfsrichtlijn.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 22 juni 2021, C-719/19, ECLI:EU:C:2021:506.
5.Ibid., punt 90.
6.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1510.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3006.
8.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.