ECLI:NL:RBDHA:2024:3839

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
NL23.33773 en NL23.33774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van rechtmatig verblijf van een Unieburger in Nederland met betrekking tot een verwijderingsmaatregel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Poolse nationaliteit houder, tegen de vaststelling van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland op basis van het Unierecht. De staatssecretaris heeft dit vastgesteld in een besluit van 24 mei 2023, en het bezwaar van eiser is bij een besluit van 4 oktober 2023 ongegrond verklaard. Eiser heeft sinds 17 jaar in Nederland verbleven, maar is dakloos geworden en heeft geen werk of middelen van bestaan. De rechtbank behandelt ook het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat hij gedurende de afgelopen 17 jaar onafgebroken rechtmatig verblijf heeft gehad. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende feiten en omstandigheden heeft betrokken bij de belangenafweging en dat de verwijderingsmaatregel niet in strijd is met het lex certa-beginsel. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat hij een duurzame binding met Nederland heeft, en de rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de belangenafweging in het nadeel van eiser heeft mogen laten uitvallen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan op het beroep. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.33773 en NL23.33774
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Mustafa).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen verweerders vaststelling dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van het Unierecht. Verweerder heeft dit vastgesteld in het besluit van 24 mei 2023. Met het bestreden besluit van 4 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven. Ook beoordeelt de voorzieningenrechter in deze uitspraak het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1968 en heeft de Poolse nationaliteit. Eiser stelt de afgelopen 17 jaar in Nederland te hebben verbleven. Hij heeft tot een aantal jaar geleden gewerkt als ZZP-er, maar is toen verslaafd geraakt aan alcohol, waardoor hij op straat terecht is gekomen en dakloos is geworden.
4. Eiser is meerdere malen in aanraking gekomen met de politie vanwege het plegen van overlast op straat en vermogensdelicten. Hierdoor is twijfel ontstaan of eiser voldoende middelen heeft om van te leven en is onderzocht of eiser voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf die gelden voor Unieburgers na de vrije termijn van drie maanden. [1] Eiser verblijft langer dan drie maanden in Nederland en hij is werkloos, niet werkzoekend, studeert niet en niet is gebleken dat hij voldoende middelen van bestaan heeft. Verweerder heeft daarom aan eiser een verwijderingsmaatregel opgelegd. Verweerder heeft het belang van eiser om in Nederland te mogen verblijven afgewogen tegen het belang van de Staat, en heeft die belangenafweging in het nadeel van eiser laten uitvallen.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Het enkele feit dat eiser momenteel geen werk heeft en strafbare feiten heeft gepleegd, is onvoldoende om de belangenafweging in zijn nadeel te laten uitvallen. Eiser heeft de afgelopen 17 jaar in Nederland doorgebracht en heeft geen binding meer met Polen. Ook heeft hij in het verleden arbeid verricht in Nederland en heeft hij daarom affiniteit met de Nederlandse arbeidsmarkt. Het centrum van zijn leven bevindt zich op dit moment in Nederland, eisers partner, kinderen en kleinkinderen verblijven hier. Daarnaast is de verwijderingsmaatregel in strijd met het lex certa-beginsel. Het is voor eiser onduidelijk hoe hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief moet beëindigen zodat hij daarna opnieuw gebruik kan maken van zijn vrije termijn als Unieburger. Verweerder moet verduidelijken wat er van eiser wordt gevergd om zijn verblijf daadwerkelijk en effectief te beëindigen. Ter zitting heeft eisers gemachtigde nog aangevoerd dat het erop lijkt dat eiser een duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen. Eiser heeft verzocht om aanhouding van het beroep zodat dit onderzocht kan worden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Moet nader onderzocht worden of eiser een duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen?
6. De rechtbank ziet geen aanleiding om het beroep aan te houden zodat eiser en/of verweerder kunnen uitzoeken of eiser een duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen. De bewijslast om aannemelijk te maken of eiser duurzaam verblijfsrecht heeft, ligt bij eiser. Bij een aanvraag voor afgifte van een document waaruit het duurzaam verblijfsrecht als Unieburger blijkt, ligt immers ook de bewijslast bij de aanvrager om aannemelijk te maken dat hij vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf als Unieburger heeft gehad. Eiser heeft voldoende de tijd gehad in bezwaar en in beroep om nader te onderzoeken en onderbouwen dat hij dit verblijfsrecht heeft, maar heeft hiervoor geen begin van bewijs geleverd. Het enkele gegeven dat eiser hier al 17 jaar verblijft is onvoldoende. Hieruit blijkt nog niet dat hij gedurende die 17 jaar vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van het Unierecht. Zoals ook is aangegeven door eiser en zijn gemachtigde is immers mogelijk sprake geweest van ‘zwartwerken’ gedurende de relevante periode.
Heeft verweerder een zorgvuldige belangenafweging gemaakt?
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden voldoende kenbaar heeft betrokken bij de belangenafweging. Verweerder heeft de belangenafweging in het nadeel van eiser mogen laten uitvallen. Verweerder heeft hierbij in eisers nadeel mogen wegen dat hij sinds eind 2021 geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, dat hij niet heeft onderbouwd dat hij als ZZP-er heeft gewerkt, dat niet is gebleken dat eiser momenteel een reële kans op werk heeft en dat eiser het grootste deel van zijn leven in Polen heeft gewoond. Over eisers gestelde relatie in Nederland heeft verweerder kunnen overwegen dat hij deze relatie niet heeft onderbouwd. Ook heeft verweerder over eisers kinderen die in Nederland wonen kunnen overwegen dat zij meerderjarig zijn en niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiser en zijn kinderen.

Is de verwijderingsmaatregel in strijd met het lex certa-beginsel?

8. Eisers beroepsgrond dat de verwijderingsmaatregel in strijd is met het lex certa-beginsel, slaagt niet. Verweerder heeft eiser voldoende geïnformeerd over de wijze waarop eiser zijn verblijf daadwerkelijk en effectief kan beëindigen. Uit artikel 34 van de Verblijfsrichtlijn volgt niet dat verweerder een actieve informatieplicht heeft over het rechtmatige verblijf van individuele Unieburgers in Nederland. Er staat enkel voorgeschreven dat de lidstaten in het algemeen informatie verspreiden betreffende de rechten en plichten van de burgers van de Unie, met name door bewustmakingscampagnes via landelijke en plaatselijke media en andere communicatiemiddelen. Wel volgt uit artikel 30, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 15, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn dat een verwijderingsmaatregel op zodanige wijze schriftelijk ter kennis moet worden gebracht, dat de betrokkene in staat is om de inhoud en de gevolgen hiervan te begrijpen. Verweerder heeft een openbare werkinstructie, WI 2023/3, waarin uiteengezet wordt welke elementen van belang zijn bij het daadwerkelijk en effectief beëindigen van het verblijf. Dit zijn dezelfde elementen die in het arrest FS [2] zijn opgenomen, namelijk: de duur van de afwezigheid, een verzoek om schrapping uit het bevolkingsregister, de beëindiging van een huurovereenkomst, uitschrijving bij een dienst om arbeidsbemiddeling of de beëindiging van andere relaties die een zekere integratie van de Unieburger in Nederland veronderstellen. De rechtbank begrijpt dat voor dakloze personen zoals eiser veel van deze omstandigheden niet van toepassing zijn. In deze gevallen dient daarom meer gewicht toe te komen aan de duur van de afwezigheid. Een zeer korte afwezigheid van enkele dagen of zelfs enkele uren is hierbij in elk geval niet voldoende. [3] Uit het arrest FS volgt ook dat rekening moet worden gehouden met aanwijzingen dat de Unieburger tijdens de periode van afwezigheid het centrum van zijn persoonlijke, professionele of familiebelangen naar een andere lidstaat heeft overgebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet mogelijk voor verweerder om de elementen die in het arrest FS genoemd zijn nader te specificeren bij het opleggen van de verwijderingsmaatregel. Een eventueel nieuw verblijf van eiser in Nederland is namelijk een onzekere toekomstige gebeurtenis. Eiser heeft immers Nederland nog niet verlaten, en de toets of zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief is beëindigd vindt pas plaats wanneer hij eerst Nederland zou verlaten en vervolgens terug zou keren en hier opnieuw wenst te verblijven. Deze toets is casuïstisch en hangt af van de omstandigheden op dat moment.
8.1.
Voor de volledigheid overweegt de rechtbank nog dat er, naast het daadwerkelijk en effectief beëindigen van zijn verblijf in Nederland, nog een tweede manier is voor eiser om weer rechtmatig verblijf te krijgen in Nederland. Zodra eiser weer voldoet aan de voorwaarden van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit, heeft hij van rechtswege weer rechtmatig verblijf. Het verwijderingsbesluit is dan niet meer van kracht. [4]
Had verweerder een belangenafweging moeten maken bij het vaststellen van de vertrektermijn?
9. Verweerder heeft geen belangenafweging hoeven maken bij het vaststellen van de vertrektermijn. Uit het arrest FS blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat bij het opleggen van de vertrektermijn altijd een belangenafweging moet worden gemaakt. [5] Eiser heeft in bezwaar ook geen concrete feiten en omstandigheden aangedragen op grond waarvan verweerder hem een langere vertrektermijn had moeten geven.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond.
11. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [6]
12. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zoals beschreven in artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 22 juni 2021, C-719/19, ECLI:EU:C:2021:506.
3.Ibid., punt 90.
4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1510.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3006.
6.Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.