In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om opheffing van een inreisverbod beoordeeld. Eiser, geboren in 1955 en van Iraakse nationaliteit, had een zwaar inreisverbod van 10 jaar opgelegd gekregen op 8 november 2012, op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Eiser verzocht op 26 april 2023 om opheffing van dit inreisverbod, maar dit verzoek werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 9 augustus 2023. De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend op 8 januari 2024, waarbij verweerder werd gevraagd om een nadere toelichting op de toetsing aan het Unierechtelijk openbare ordecriterium.
De rechtbank oordeelt dat verweerder niet heeft getoetst of eiser ten tijde van de oplegging van het inreisverbod een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde vormde, wat een motiveringsgebrek opleverde. Ondanks dat het beroep gegrond werd verklaard, besloot de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat verweerder in zijn reactie op de heropening alsnog had gemotiveerd dat eiser een bedreiging vormde. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet langer een bedreiging vormt, en dat de hoorplicht niet is geschonden. Eiser wordt in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.750,-.