ECLI:NL:RBDHA:2024:3860

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
NL24.12208
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake presentatie bij de ambassade van Ethiopië

Op 20 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een asielzoeker, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verzocht om een voorgenomen presentatie bij de ambassade van Ethiopië te verbieden. Verzoekster was uitgenodigd voor deze presentatie, die gepland stond op 21 maart 2024, maar vreesde dat dit haar asielprocedure zou schaden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, omdat de presentatie de effectiviteit van het rechtsmiddel zou aantasten. De staatssecretaris had eerder de aanvraag van verzoekster voor een verblijfsvergunning asiel afgewezen, maar het beroep tegen deze afwijzing was nog aanhangig. De voorzieningenrechter oordeelde dat de presentatie bij de ambassade moest worden uitgesteld totdat er een beslissing was genomen op het beroep in de asielprocedure. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van verzoekster, die op € 875,- werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, omdat het verzoek kennelijk gegrond was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.12208

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], verzoekster

(gemachtigde: mr. E. Ebes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M.F. Aly)).

Inleiding

1. Verzoekster is uitgenodigd voor een presentatie aan de diplomatieke vertegenwoordiger van Ethiopië. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht de staatssecretaris de geplande presentatie te verbieden. De rechtbank heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk gegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk gegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Bij besluit van 31 januari 2024 heeft de staatssecretaris de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen als ongegrond. Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep staat bekend onder zaaknummer NL24.7134.
3. Bij brief van 13 maart 2024 is verzoekster uitgenodigd door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) voor een gesprek op 21 maart 2024 met de diplomatieke vertegenwoordiging van Ethiopië in verband met een onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van verzoekster. Verzoekster heeft op 19 maart 2024 de DT&V verzocht om deze presentatie te annuleren. Bij e-mailbericht van diezelfde dag heeft de DT&V dit verzoek afgewezen. Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter om te bepalen dat de geplande presentatie wordt verboden.
4. Niet in geschil is dat de presentatie in persoon bij de Ethiopische autoriteiten staat gepland op 21 maart 2024 om 13:00 uur. De vereiste onverwijlde spoed is daarmee gegeven.
5. Verzoekster voert aan dat gelet op de door haar aangedragen asielmotieven en omdat niet te verwachten is dat binnen afzienbare tijd op het beroep kan worden beslist, het noodzakelijk is te waarborgen dat zij op dit moment niet wordt gepresenteerd bij de autoriteiten van Ethiopië. In het besluit op haar asielverzoek van 31 januari 2024 stelt de staatssecretaris dat haar verklaringen aangaande haar arrestatie en detentie door de Ethiopische overheid in relatie tot het werk van haar vader worden gevolgd. Ook om die reden dient gewaarborgd te worden dat zij op dit moment niet in contact wordt gebracht met de Ethiopische autoriteiten. Verzoekster wijst op een uitspraak van de rechtbank Haarlem van 8 maart 2024, NL24.9960 en doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
6. De staatssecretaris heeft desgevraagd op 20 maart 2024 een standpunt ingenomen. De staatssecretaris wijst op de omstandigheid dat het verkrijgen van een reisdocument meestal een langdurig proces is. Als pas na ongegrondverklaring van het (hoger)beroep daarmee kan worden aangevangen, betekent dit dat ook na het verstrijken van de vertrektermijn nog geen reisdocument is verkregen. Dit heeft ook negatieve gevolgen voor de opvangmogelijkheden door het COA. De staatssecretaris wijst ook op de ratio van artikel 61, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, namelijk dat de staatssecretaris er belang bij heeft om een spoedig vertrek van niet legaal in Nederland verblijvende personen te kunnen bewerkstelligen. Verzoekster heeft op het moment weliswaar geen plicht om zelfstandig te vertrekken, van haar mag wel medewerking worden verlangd aan de voorbereiding van de terugkeer, zodat ingeval de negatieve beslissing in de rechterlijke procedure wordt bevestigd, het vertrek ook zo snel mogelijk kan plaatsvinden. De staatssecretaris stelt zich verder op het standpunt dat geen sprake is van strijd met het arrest Gnandi. Ook wijst de staatssecretaris op het arrest T.Q. (ECLI:NL:RVS:2022:1530).
7.1
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Uit het arrest van 19 juni 2018 van het Hof van Justitie in de zaak Gnandi (ECLI:EU:C:2018:465) volgt dat de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit niet intreden zolang een rechter niet heeft beslist op het beroep gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag. De staatssecretaris heeft ook niet de bevoegdheid verzoekster uit te zetten hangende de beroepsprocedure. Ook volgt uit het arrest dat verzoekster haar status van asielzoeker hangende de beroepsprocedure behoudt. De beroepsprocedure tegen de afwijzing van de asielaanvraag en dus tevens het terugkeerbesluit loopt nog bij deze rechtbank.
7.2
De voorzieningenrechter maakt uit het arrest Gnandi op dat hangende het beroep tegen het terugkeerbesluit weliswaar niet alle uitzettingshandelingen door de staatssecretaris zijn verboden, maar dat deze uitzettingshandelingen wel zijn verboden als ze de effectiviteit van het rechtsmiddel aantasten. Weliswaar komt het mogen afwachten van het beroep niet in gevaar met een presentatie bij de Ethiopische autoriteiten, maar het gaat hier niet alleen om het afwachten van de procedure, maar ook de effectiviteit van de uitkomst daarvan. Een presentatie bij de autoriteiten van het land waartegen verzoekster bescherming vraagt, voordat een rechter zich over die beschermingsvraag heeft uitgelaten, tast de effectiviteit van (de uitkomst van) het rechtsmiddel dus ook aan. Dit geldt temeer nu het juist (mede) de autoriteiten van Ethiopië zijn waarvoor verzoekster stelt te vrezen.
7.3
Het standpunt van de staatsecretaris, wat erop neer komt dat de staatssecretaris, mede gelet op de opvangmogelijkheden, er belang bij heeft om een spoedig vertrek van niet legaal in Nederland verblijvende personen te kunnen bewerkstelligen, maakt het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat verzoekster op 17 mei 2022 een aanvraag heeft ingediend, waarop de staatssecretaris (pas) op 31 januari 2024 heeft beslist.
7.4
Voor zover de staatssecretaris wijst op het arrest TQ is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze vergelijking niet opgaat. Nog daargelaten dat het onderliggende feitencomplex een andere is dan die ten grondslag lag aan het arrest TQ volgt uit dat arrest niet dat handelingen die gericht zijn op het vertrek of uitzetting mogen plaatsvinden voor zover met die handelingen de effectiviteit van het ingediende rechtsmiddel worden aangetast.
8.1
Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat presentatie van verzoekster bij de ambassade van haar land van herkomst achterwege moet blijven totdat op het beroep in de asielprocedure is beslist.
8.2
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, krijgt verzoekster ook een vergoeding voor haar proceskosten. De staatssecretaris moet dit betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,-, omdat de gemachtigde van verzoekster een verzoekschrift heeft ingediend.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe in die zin dat de verzoekster niet wordt gepresenteerd totdat op het beroep is beslist;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot het betalen van de proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.