In deze zaak heeft verzoekster, geboren op [geboortedatum], een beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] in het kader van nareis. De rechtbank heeft op 3 oktober 2023 het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen 16 weken een besluit op de aanvraag bekend te maken. Na de inwilliging van de aanvraag door de staatssecretaris op 14 november 2023, heeft verzoekster haar verzet tegen de uitspraak van 3 oktober ingetrokken en verzocht om een vergoeding van proceskosten.
De rechtbank heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De staatssecretaris heeft aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, omdat de inwilliging van de aanvraag enkel uitvoering gaf aan de eerdere uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft vervolgens besloten dat de zitting achterwege zal blijven, tenzij een van de partijen om een mondelinge behandeling vraagt, wat niet is gebeurd. Het onderzoek is gesloten.
De rechtbank heeft in haar beoordeling uiteengezet dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. De rechtbank concludeert dat de reden voor het inwilligende besluit geen verband houdt met het ingediende verzetschrift. Daarom bestaat er geen aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. Het verzoek om proceskostenvergoeding is afgewezen.