ECLI:NL:RBDHA:2024:3905

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
SGR 23/1979
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en schending van artikel 40 Wet WOZ

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een woning voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben en mr. M.M. Vrolijk, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, die de waarde van de woning op 1 januari 2021 had vastgesteld op € 749.000. Na bezwaar was deze waarde verlaagd naar € 733.000, maar de belanghebbende stelde dat de waarde eigenlijk € 625.000 zou moeten zijn. Tijdens de zitting op 27 februari 2024 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, en dat de vergelijkingsobjecten die waren gebruikt voor de waardebepaling voldoende vergelijkbaar waren met de woning van de belanghebbende. De rechtbank wees ook op de schending van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ, omdat de heffingsambtenaar bepaalde stukken niet had verstrekt. Echter, omdat de belanghebbende alsnog kennis had kunnen nemen van deze stukken, passeerde de rechtbank dit gebrek. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, maar veroordeelde de heffingsambtenaar wel in de proceskosten van de belanghebbende, die werden vastgesteld op € 438,50, en in de kosten voor het woningwaarderapport, die op € 10,69 werden vastgesteld. De rechtbank droeg de heffingsambtenaar ook op het betaalde griffierecht van € 50 aan de belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/1979

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende(gemachtigde: G. Gieben),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 30 januari 2023 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2022 is vastgesteld op € 749.000 (de beschikking) en bij uitspraak op bezwaar verlaagd naar € 733.000.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2024.
Namens belanghebbende is verschenen mr. M.M. Vrolijk, kantoorgenoot van gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] .

Overwegingen

1. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit een waarde van € 625.000.
Beoordeling van de waarde van de woning
2. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de matrix en wat overigens is aangevoerd aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank acht de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning. Met het verschil in bouwjaar, gedateerde voorzieningen, onderhoudstoestand en matige isolatie heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden, aangezien uit de matrix en uit de ter zitting gegeven toelichting volgt dat er op deze onderdelen een aanzienlijke correctie heeft plaatsgevonden. Daarnaast is de blote stelling van belanghebbende dat het feit dat de woning een gemeentelijk monument is en dit de waarde drukt, door de heffingsambtenaar - die stelt dat voor gemeentelijke monumenten ook subsidies beschikbaar zij – voldoende weersproken.
Toezendplicht
4. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar de indexeringspercentages en de onderlinge correcties van KOUDV en liggingsfactoren niet inzichtelijk heeft gemaakt. De heffingsambtenaar heeft, naar het oordeel van de rechtbank, ter zitting voldoende inzichtelijk gemaakt hoe de indexering tot stand is gekomen. Hetzelfde heeft te gelden voor de correctie van de KOUDV- en liggingsfactoren, die uit de matrix af te leiden zijn. In dit licht wijst de rechtbank nog maar eens op het feit dat waarderen geen exacte wetenschap is en het beoordelen van de juistheid van de waarde gaat niet over de vraag of de juiste bedragen zijn vastgesteld voor de verschillen in KOUDV- en liggingsfactoren, maar om de beoordeling van de WOZ-waarde als geheel. [1]
5. Belanghebbende stelt verder dat artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ is geschonden, omdat de heffingsambtenaar de door belanghebbende gevraagde stukken in bezwaar niet heeft toegezonden. De heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard dat enkele gegevens inderdaad niet verstrekt zijn en dat aldus artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ is geschonden. Belanghebbende heeft in beroep alsnog kennis kunnen nemen van de gevraagde stukken en heeft deze kunnen betwisten. De rechtbank passeert het gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
Immateriële schade
6. De indiening van het bezwaarschrift heeft op het moment dat deze uitspraak wordt gedaan minder dan twee jaar geleden plaatsgevonden. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade daarom af.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.
8. Gelet op het onder 5 overwogene, veroordeelt de rechtbank de heffingsambtenaar in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. De rechtbank stelt het gewicht in deze zaak, gelet op het feit dat het een lichte schendig van formele aard betreft die eenvoudig geconstateerd kan worden en bovendien niets afdoet aan de vastgestelde waarde van de woning, vast op 0,25 (licht). De rechtbank stelt alsdan de te vergoeden kosten op grond van het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 438,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 (tarief 2024) en een wegingsfactor 0,25). De vergoeding voor de kosten van het woningwaarderapport zal de rechtbank bepalen op (afgerond) € 10,69 (1/6 uur x € 53 te vermeerderen met 21% btw), nu het niet aannemelijk is dat de taxateur van belanghebbende meer dan een geringe hoeveelheid tijd aan het rapport heeft besteed. [2]

Beslissing

De rechtbank verklaart:
  • het beroep ongegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 438,50;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten voor het woningwaarderapport tot een bedrag van € 10,69;
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van J.C.W. Wahls, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via
www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 19 mei 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:886.
2.Rechtbank Den Haag 19 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:21602