ECLI:NL:RBDHA:2024:3942
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van de Vreemdelingenwet met betrekking tot betrokkenheid bij de Gülenbeweging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 12 februari 2024 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser, van Turkse en Kirgizische nationaliteit, had op 9 maart 2022 een aanvraag ingediend, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 21 juli 2023 als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser beoordeeld, waarbij de focus lag op de afwijzing van de asielaanvraag op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser stelde dat hij vanwege zijn betrokkenheid bij de Gülenbeweging in Turkije in de negatieve aandacht staat van de autoriteiten, wat hem zou kunnen bedreigen bij terugkeer naar Kirgizië.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris de afwijzing van de asielaanvraag voldoende heeft gemotiveerd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij persoonlijk problemen heeft ondervonden vanwege zijn betrokkenheid bij de Gülenbeweging. De rechtbank oordeelde dat de door eiser aangevoerde elementen niet voldoende waren om te concluderen dat hij een reëel risico loopt op vervolging of ernstige schade bij terugkeer. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de Kirgizische wetgeving uitlevering van Kirgizische staatsburgers verbiedt, wat de situatie van eiser verder compliceert.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 12 februari 2024.