In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Syrische statushouder, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 3 november 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 29 januari 2024 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 16 februari 2024 waren eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig.
Eiser stelt dat hij sinds 20 oktober 2016 internationale bescherming geniet in Cyprus, maar dat de levensomstandigheden voor statushouders daar zo slecht zijn dat hij in een situatie van verregaande materiële deprivatie dreigt te raken na een eventuele overdracht. De rechtbank oordeelt dat verweerder in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat Cyprus zijn internationale verplichtingen moet nakomen. Eiser moet aannemelijk maken dat dit niet het geval is, maar de rechtbank concludeert dat hij hierin niet is geslaagd.
De rechtbank wijst erop dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat hij na een overdracht in Cyprus in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie terecht zal komen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en wijst het beroep van eiser ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt eveneens afgewezen, en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 maart 2024.