ECLI:NL:RBDHA:2024:4036

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
NL24.8431
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling met Algerijnse achtergrond en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die de Libische nationaliteit claimt maar waarvan verweerder stelt dat hij uit Algerije komt. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 26 februari 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding wordt aangemerkt. Tijdens de zitting op 13 maart 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de gronden van de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat eiser de aan de maatregel ten grondslag liggende feiten niet heeft betwist. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt en dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder wel degelijk voortvarend heeft gehandeld en dat er inmiddels zicht is op uitzetting. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.8431

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Libische nationaliteit te hebben. Verweerder heeft bij besluit van 18 juli 2023 de asielaanvraag van eiser afgewezen en daarbij onder meer overwogen dat ervan wordt uitgegaan dat eiser uit Algerije komt. Het daartegen ingestelde beroep is door deze rechtbank [2] ongegrond verklaard, waarmee het besluit in rechte vaststaat.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden [3] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [4] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De gronden 3a, 3b, 3c, 3d en 3i zijn feitelijk juist en reeds voldoende om een risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Voortvarend handelen
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Eiser komt vanuit een strafrechtelijk traject. Verweerder had daarom heel lang de tijd om de nodige stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat eiser niet onnodig lang in bewaring zit. Dat is niet gebleken.
5. Op verweerder rust volgens paragraaf A5/6.12 van de Vc [5] een inspanningsverplichting om vreemdelingenbewaring na strafrechtelijke detentie zoveel mogelijk te beperken. Verweerder moet daarom al tijdens het strafrechtelijk voortraject activiteiten verrichten gericht op het gedwongen vertrek van de vreemdeling uit Nederland. Dit wordt de inspanningsverplichting genoemd.
6. Gelet op de relatief korte duur van de strafrechtelijke detentie en het gegeven dat eiser geen identiteitsdocumenten heeft overgelegd, oordeelt de rechtbank dat verweerder in dit geval zijn inspanningsverplichting niet heeft geschonden. Daarbij is ook van belang dat op 28 februari 2024 een vertrek met eiser is gevoerd en op 29 februari 2024 de lp [6] -aanvraag is doorgezonden naar de autoriteiten van Algerije. Hieruit blijkt ook dat verweerder voortvarend handelt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
7. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet volstaan kon worden met een lichter middel.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast om het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken te ondervangen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser meermaals heeft verklaard niet te willen terugkeren naar Algerije. Niet is gebleken van bijzondere individuele omstandigheden die in het geval van eiser maken dat de bewaring onevenredig bezwarend is.
Zicht op uitzetting
9. Tot slot voert eiser aan dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn bestaat.
10. Uit de vaste rechtspraak van de Afdeling [7] volgt dat van een vreemdeling in eerste plaats mag worden verwacht dat hij voldoende meewerkt aan terugkeer naar zijn land van herkomst. De mate waarin een vreemdeling voldoet aan zijn verplichting tot medewerking kan hem echter alleen worden tegengeworpen als dit van betekenis kan zijn voor het slagen van zijn uitzetting. Uit de uitspraak van de Afdeling van 17 september 2021 [8] volgt verder dat voor het zicht op uitzetting mede bepalend is of de autoriteiten van het land van herkomst voldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten. Medewerking van de autoriteiten volstaat op zichzelf echter niet als dat alleen inhoudt dat vreemdelingen wel bij die autoriteiten kunnen worden gepresenteerd, maar er bij voortduring geen lp’s worden verstrekt.
11. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het onderhavige geval voldoende heeft onderbouwd dat de situatie met betrekking tot het zicht op uitzetting naar Algerije is gewijzigd. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting toegelicht dat er in de periode van 1 januari 2023 tot 18 januari 2024 sprake is geweest van 140 lp-aanvragen in 2023 en 26 lp-aanvragen in 2024. In 2023 zijn er in totaal 9 nationaliteitsbevestigingen met lp-toezegging ontvangen en in 2024, tot 28 januari, 10 nationaliteitsbevestigingen met lp-toezegging. Daarvan zijn er 6 ten aanzien van ongedocumenteerde vreemdelingen afgegeven, waarbij verweerder verwacht dat in twee gevallen binnen een korte termijn daadwerkelijk lp’s worden afgegeven. In 2023 zijn in totaal 4 lp’s verkregen en in 2024 tot 29 februari 2024 9 lp’s. Hierbij heeft verweerder verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 27 februari 2024. [9] Uit het dossier blijkt verder dat op 29 februari 2024 de lp-aanvraag van eiser is doorgezonden naar de autoriteiten van Algerije, zodat de kans bestaat dat ook aan eiser (na een presentatie) een lp zal worden verstrekt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit de door verweerder verstrekte gegevens volgt dat er inmiddels weer zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije en er geen indicaties zijn dat dit in het geval van eiser anders is.
Ambtshalve toets [10]
12. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
13. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Uitspraak van 21 november 2023, rechtbank Den Haag, zittingsplaats Oost-Brabant, ECLI:N::RBOBR:2023:5437.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Laissez-passer.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.