ECLI:NL:RBDHA:2024:4104

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
NL24.9896
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.H.K. van Middelkoop, heeft beroep aangetekend tegen de maatregel van bewaring die op 23 februari 2024 is opgelegd. De rechtbank heeft op 19 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren via een beeldverbinding.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd. De staatssecretaris heeft voldoende gronden aangevoerd, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van zijn uitzetting zal beletten. Eiser heeft de gronden van de staatssecretaris niet betwist, waardoor de rechtbank oordeelt dat deze gronden de maatregel kunnen dragen. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij detentieongeschikt is vanwege psychische klachten, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat detentie niet onevenredig bezwarend is voor eiser.

Daarnaast heeft eiser geklaagd over de voortvarendheid van de staatssecretaris in de uitvoering van de uitzetting. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld, gezien de administratieve handelingen die zijn verricht ter voorbereiding van de uitzetting. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is. Eiser heeft geen recht op schadevergoeding en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.9896

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], alias [eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 23 februari 2024 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, via een beeldverbinding, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kunnen de gronden van bewaring de maatregel dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), [1] als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer.
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
4.1.
Eiser heeft de door de staatssecretaris aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden en het daaruit voortvloeiende risico op onttrekking niet betwist. Deze gronden kunnen samen de maatregel van bewaring dragen. Voor zover de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring aan het ambtshalve oordeel van de rechtbank is onderworpen, ziet de rechtbank geen grond om de bewaring onrechtmatig te achten.
Is eiser detentieongeschikt?
5. Eiser voert aan dat hij detentieongeschikt is gelet op zijn psychische klachten. Eiser heeft angststoornissen sinds hij in zijn hoofd is gestoken door een medegedetineerde in Denemarken. Detentie is daarom voor hem onevenredig bezwarend.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het opleggen van de maatregel van bewaring niet onevenredig bezwarend is voor eiser. Van detentieongeschiktheid is pas sprake indien vaststaat dat de in detentie beschikbare medische zorg in het geval van de vreemdeling niet toereikend is. Ook kan sprake zijn van detentieongeschiktheid indien is aangetoond dat de vreemdeling niet in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan of wanneer zijn psychische omstandigheden in detentie door gebrek aan medische zorg verslechteren. [2] Eiser heeft voorafgaand aan zijn inbewaringstelling niet met stukken aangetoond dat van (één van) die omstandigheden in zijn geval sprake is. Ten slotte weegt de staatssecretaris terecht mee dat de medische voorzieningen in het detentiecentrum vergelijkbaar worden verondersteld te zijn met de zorg in de vrije maatschappij. Niet is gebleken dat het voor eiser niet mogelijk is om de benodigde zorg of medicatie te krijgen.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser meent dat er teveel tijd zit tussen de vluchtaankondiging van 7 maart 2024 en het daadwerkelijke vertrek van 22 maart 2024.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld. De staatssecretaris heeft namelijk op
26 februari 2024, de vierde dag van de inbewaringstelling, een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Op 7 maart 2024 is ook een vluchtaanvraag gedaan. Vanaf 12 maart 2024 zijn de vluchtgegevens bekend. Hieruit volgt dat eiser op 22 maart 2024 om 17:15 naar Marokko vliegt. Gezien het geheel aan administratieve handelingen ter voorbereiding van de uitzetting, bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris in dit kader onvoldoende voortvarend handelt. Hem mag namelijk enige tijd gegund worden om de uitzetting te regelen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat hij voor het vaststellen van de overdrachtsdatum (mede) afhankelijk is van de Marokkaanse autoriteiten. De staatssecretaris heeft op de zitting terecht gewezen op de nieuwe werkwijze van de Marokkaanse autoriteiten die medio december 2023 is gewijzigd. Volgens de nieuwe werkwijze geldt er een informatieverplichting van tien werkdagen voor het boeken van een vlucht om de consulaten voldoende tijd te geven om een laissez-passer af te geven. De staatssecretaris heeft eisers vlucht aangezegd op 12 maart 2024 en eiser vliegt op 22 maart 2024. Dit is in lijn met de nieuwe werkwijze. Het ligt niet op de weg van de staatssecretaris om de termijn van tien dagen te verkorten. De rechtbank is daarom van oordeel dat de inbewaringstelling niet onredelijk lang voortduurt.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.In het bijzonder artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000.
2.Zie ABRvS 11 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1162.
3.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.