ECLI:NL:RBDHA:2024:4121

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
NL24.4246
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die Algerijnse nationaliteit heeft, heeft op 29 november 2023 asiel aangevraagd in Nederland, nadat hij via verschillende landen naar Nederland was gereisd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het beroep is beslist.

De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 7 maart 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank concludeert dat de aanbiedingsbrief van verweerder niet het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat het asielverzoek inhoudelijk zou worden behandeld. De rechtbank stelt vast dat er geen toezegging is gedaan dat de aanvraag in de nationale procedure zou worden behandeld en dat de Dublinverordening correct is toegepast.

Verder oordeelt de rechtbank dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Zwitserland. Eiser heeft niet aangetoond dat er in zijn geval sprake is van een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling in Zwitserland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, waardoor eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.4246 (beroep) en NL24.4247 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser], eiser/verzoeker, hierna eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.M. Veld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Beyik).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 5 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat op het beroep is beslist bij wijze van voorlopige voorziening.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 7 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1987 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Hij heeft verklaard dat hij Algerije op 19 april 2019 heeft verlaten. Hij is toen naar Turkije gegaan. Vanuit daar is hij via meerdere landen, waar hij steeds twee tot drie maanden verbleef, naar Zwitserland gereisd. Vanuit Zwitserland is eiser naar Nederland gereisd, waar hij op 29 november 2023 asiel heeft aangevraagd.
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening [1] . Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek aanvaard.
Heeft verweerder het vertrouwen gewekt dat de aanvraag inhoudelijk zou worden behandeld?
6. Eiser stelt dat met de aanbiedingsbrief bij het aanmeldgehoor van 10 januari 2024, waarin staat dat de aanvraag in de AA-procedure wordt behandeld, het vertrouwen is gewekt dat de aanvraag van eiser inhoudelijk zou worden behandeld. Eiser stelt dat hij redelijkerwijs had mogen vertrouwen op deze gewekte verwachtingen. Het vertrouwensbeginsel schrijft voor dat een burger erop moet kunnen vertrouwen dat een bepaalde toezegging door een bestuursorgaan wordt nagekomen. Eiser stelt dat het onzorgvuldig is van verweerder dat hij op deze toezegging terugkomt.
6.1.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat verweerder met de aanbiedingsbrief niet het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat het asielverzoek van eiser inhoudelijk zou worden behandeld. Er is sprake van een foutieve zin over behandeling in de AA-procedure, maar hiermee heeft verweerder niet de bevoegdheid verloren om de Dublinverordening te volgen. Eiser heeft een aanmeldgehoor Dublin gehad, een Dublin voornemen en een Dublin besluit. Er is geen toezegging gedaan dat wordt afgezien van behandeling in de Dublinprocedure. Ook staat niet in de brief vermeld dat het verzoek van eiser wordt opgenomen in de nationale procedure. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Kan verweerder uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
7. Eiser stelt dat verweerder ten aanzien van Zwitserland niet uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De stelling van verweerder dat het aangevoerde rapport van Amnesty International [3] uit 2021 komt en daardoor minder recent is wordt niet gevolgd door eiser en is onvoldoende gemotiveerd. Verder erkent verweerder dat uit het andere aangevoerde rapport [4] blijkt dat de situatie waarin mensen van Afrikaanse afkomst in Zwitserland verkeren verontrustend is. Echter stelt verweerder dat Zwitserland dit erkent en dat daardoor geen sprake is van schending van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder brengt geen rapporten in waaruit blijkt dat de problemen zijn opgelost. Eiser stelt dat sprake is van een motiveringsgebrek en zorgvuldigheidsgebrek. Ook handhaaft eiser de stelling dat hij in Zwitserland een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest zal lopen.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Gelet op het tussen de bij de Dublinverordening aangesloten lidstaten geldende interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in het algemeen van uitgaan dat Zwitserland zijn internationale verplichtingen nakomt. Dit uitgangspunt wordt bevestigd door de uitspraak van de Afdeling [5] van 4 november 2020 [6] en recentelijk door deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht [7] . Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet zo is. Eiser is daarin niet geslaagd. De door eiser overgelegde rapporten bieden onvoldoende aanknopingspunten. Verweerder heeft terecht overwogen dat uit deze rapporten blijkt dat de Zwitserse autoriteiten de problemen waarmee mensen van Afrikaanse afkomst in Zwitserland te maken hebben, hebben erkend. Ook ondernemen de autoriteiten actief stappen om de mensenrechten te garanderen. Mocht eiser toch problemen ervaren in Zwitserland ten aanzien van discriminatie, dan kan hij daarover klagen bij de Zwitserse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. De rechtbank merkt verder op dat eiser in het aanmeldgehoor heeft verklaard geen bezwaren te hebben tegen de overdracht aan Zwitserland. [8] Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Verweerder heeft de asielaanvraag terecht niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
9. Omdat de rechtbank beslist over het beroep van eiser en het ongegrond verklaart, is er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. Harms, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Zie pagina 6 van het aanmeldgehoor van 10 januari 2024.