ECLI:NL:RBDHA:2024:4151

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
NL24.9612
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Sierra Leoonse nationaliteit heeft. Eiser was in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet (Vw) vanwege concrete aanknopingspunten voor de toepassing van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De maatregel van bewaring werd op 11 maart 2024 opgeheven omdat eiser was uitgezet. Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep en heeft op dezelfde dag de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 12 maart 2024 een verweerschrift ingediend, waarna de rechtbank op 13 maart 2024 het onderzoek heeft gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring is opgeheven. Eiser stelt dat hij onterecht in bewaring is gesteld, omdat hij geen asielverzoek in Kroatië heeft ingediend. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat er concrete aanknopingspunten waren voor de toepassing van de Dublinverordening. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig was. Eiser's beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.9612

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 11 maart 2024 de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser is uitgezet.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 11 maart 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 12 maart 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 13 maart 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Sierra Leoonse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser meent dat hij op onjuiste grondslag in bewaring is gesteld. Verweerder heeft de maatregel van bewaring gebaseerd op artikel 59a van de Vw, omdat er sprake is van concrete aanknopingspunten voor de toepassing van de Dublinverordening. [2] Eiser ontkent echter dat hij op 20 augustus 2023 in Kroatië een asielverzoek heeft ingediend. Hij is gedwongen om zijn vingerafdrukken af te geven. In het dossier is geen handtekening van eiser aanwezig om aan te tonen dat hij in Kroatië daadwerkelijk asiel heeft aangevraagd.
4. De Afdeling [3] heeft geoordeeld dat, zodra sprake is van concrete aanknopingspunten voor de toepassing van de Dublinverordening, de vrijheidsbenemende maatregel daarop gebaseerd moet zijn. [4] Bovendien heeft de Afdeling geoordeeld dat het bij samenloop van de artikelen 59a en 59b van de Vw bepalend is of de Dublinverordening van toepassing is. [5] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat op het moment van de inbewaringstelling concrete aanknopingspunten bestonden dat eiser onder de werkingssfeer van de Dublinverordening viel. Uit Eurodac is namelijk naar voren gekomen dat eiser op 29 november 2022 in Griekenland en op 20 augustus 2023 in Kroatië asiel heeft aangevraagd. Daarnaast heeft Kroatië op 18 oktober 2023 haar verantwoordelijkheid bevestigd door middel van een claimakkoord en op 10 november 2023 heeft verweerder een overdrachtsbesluit genomen. Verweerder heeft eiser dan ook op de juiste grondslag in bewaring gesteld. De stelling dat eiser geen asiel zou hebben aangevraagd in Kroatië doet daar niets aan af. Bovendien stelt de rechtbank vast dat het overdrachtsbesluit al eerder is getoetst door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 20 december 2023. [6] In deze procedure wordt slechts beoordeeld of de maatregel van bewaring rechtmatig is. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb [7] , als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden feitelijk juist zijn. Verweerder heeft daarnaast voldoende toegelicht dat de lichte gronden bijdragen aan een significant risico op onttrekking aan het toezicht. De zware en lichte gronden konden daarom ten grondslag worden gelegd aan de maatregel en kunnen de maatregel ook dragen.
7. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van
bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig
was. [8]
8. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Uitspraak van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR2122.
5.Uitspraak van 16 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:919.
7.Vreemdelingenbesluit 2000.
8.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.