In deze zaak heeft eiser op 2 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag van 13 juni 2023 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van griffierecht, wat door de rechtbank is toegewezen.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft verweerder op 14 december 2023 in gebreke gesteld, waarna het beroep is ingesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is, aangezien verweerder niet binnen de wettelijk gestelde termijn van 90 dagen een besluit heeft genomen.
De rechtbank draagt verweerder op om binnen vier weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiser. Tevens wordt er een dwangsom van €100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van €7.500,-. Daarnaast is verweerder een bestuurlijke dwangsom van €1.442,- verschuldigd, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de relevante datum. Eiser wordt in zijn proceskosten vergoed tot een bedrag van €418,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.