In deze zaak hebben eisers op 2 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De rechtbank heeft eerder, op 21 maart 2024, het beroep van eisers gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen vier weken een besluit te nemen. Echter, op 20 december 2024 hebben eisers opnieuw beroep ingesteld omdat verweerder wederom geen besluit had genomen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat, volgens vaste jurisprudentie, een ingebrekestelling vereist is bij het niet tijdig nemen van een besluit, maar dat dit niet nodig is als de rechtbank al een termijn heeft gesteld die is overschreden. De rechtbank constateert dat de termijn voor verweerder om een besluit te nemen inmiddels is verstreken en dat de eerder opgelegde dwangsom van € 100 per dag inmiddels is volgelopen. De rechtbank verklaart het beroep ontvankelijk en gegrond, en draagt verweerder op om binnen twee weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt een nieuwe dwangsom van € 200 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50 en bepaalt dat het door eisers betaalde griffierecht van € 187 moet worden vergoed.