ECLI:NL:RBDHA:2024:4276

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
NL24.7849
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een terugkeerbesluit voor derdelanders uit Oekraïne na beëindiging van tijdelijke bescherming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2024 wordt het beroep van eiser, een Marokkaanse derdelander die uit Oekraïne is gevlucht, tegen een terugkeerbesluit beoordeeld. Eiser heeft tijdelijke bescherming in Nederland gehad, maar deze bescherming is van rechtswege geëindigd op 4 maart 2024, zoals vastgesteld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft eiser geen hoorplicht opgelegd voordat het terugkeerbesluit werd genomen, omdat eiser in een eerdere procedure zijn zienswijze had kunnen geven maar dit niet heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat het terugkeerbesluit rechtmatig is, aangezien de tijdelijke bescherming van eiser op 4 maart 2024 is geëindigd en er geen ruimte is voor een individuele belangenafweging. Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die het terugkeerbesluit zouden kunnen beïnvloeden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7849

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het aan hem opgelegde terugkeerbesluit.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, B. Badouri als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Wat is er aan deze zaak voorafgegaan?
2. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1998. Eiser is een zogenoemde ‘derdelander’ die uit Oekraïne is gevlucht vanwege de oorlog die daar sinds 24 februari 2022 woedt. Eiser heeft sinds 25 april 2022 tijdelijke bescherming in Nederland.
2.1.
Eisers recht op tijdelijke bescherming vloeit voort uit Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn) van de Raad van de Europese Unie (de Raad) van 20 juli 2001 [1] . Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022 heeft de Raad de Richtlijn van toepassing verklaard op ontheemden die Oekraïne als gevolg van de oorlog daar hebben moeten verlaten. De Raad heeft in dat kader bepaald dat de lidstaten tijdelijke bescherming moeten geven aan Oekraïense onderdanen, aan personen met een asielstatus in Oekraïne, aan gezinsleden van deze twee groepen personen en aan personen met een permanente verblijfsvergunning in Oekraïne.
2.2.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Richtlijn gold de tijdelijke bescherming oorspronkelijk voor één jaar. Dezelfde bepaling voorzag in automatische verlenging met telkens zes maanden tot maximaal één jaar als de Raad de tijdelijke bescherming niet eerder zou beëindigen. Op grond hiervan is de tijdelijke bescherming automatisch verlengd tot en met 4 maart 2024. Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2023/2409 van 19 oktober 2023 heeft de Raad de tijdelijke bescherming voor eerdergenoemde groepen ontheemden verlengd tot en met 4 maart 2025.
2.3.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Richtlijn en artikel 2, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit van 4 maart 2022 kunnen de lidstaten dezelfde tijdelijke bescherming geven aan personen die niet behoren tot de groepen ontheemden die in het Uitvoeringsbesluit zijn omschreven. De staatssecretaris heeft op grond daarvan besloten om ook tijdelijke bescherming te geven aan personen die op basis van een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne verbleven [2] . Eiser valt in deze categorie.
2.4.
Bij brief aan de Tweede Kamer van 18 juli 2022 [3] heeft de staatssecretaris bekendgemaakt dat personen met een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne geen tijdelijke bescherming meer zullen krijgen. Als overgangsregeling heeft hij besloten om tot 4 maart 2023 tijdelijke bescherming te geven aan zulke personen die al in Nederland verbleven [4] . Deze termijn heeft de staatssecretaris later verlengd tot 4 september 2023 [5] .
2.5.
In het besluit van 23 augustus 2023 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat eiser op grond van een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne verbleef en dat daarom zijn recht op tijdelijke bescherming op 4 september 2023 eindigt. Verder heeft de staatssecretaris tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd met een vertrektermijn van vier weken. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Deze rechtbank heeft de behandeling van dat beroep aangehouden in afwachting van een uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in een soortgelijke zaak.
2.6.
Op 17 januari 2024 heeft de Afdeling uitspraak [6] gedaan in een vergelijkbaar geval. Daarbij heeft de Afdeling geoordeeld dat de staatssecretaris niet bevoegd was om de tijdelijke bescherming van personen met een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne op 4 september 2023 te beëindigen, aangezien de uit artikel 4, eerste lid, van de Richtlijn voortvloeiende duur van de tijdelijke bescherming op hen van toepassing is. Dit betekent dat hun tijdelijke bescherming van rechtswege afloopt op 4 maart 2024, aldus de Afdeling. De verlenging van de tijdelijke bescherming tot en met 4 maart 2025 is echter niet op hen van toepassing, aangezien zij ten tijde van het nemen van het verlengingsbesluit niet meer in aanmerking kwamen voor tijdelijke bescherming in Nederland.
2.7.
Op 31 januari 2023 heeft de staatssecretaris het besluit van 23 augustus 2023 ingetrokken onder verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling. Vervolgens heeft eiser zijn beroep tegen het besluit van 23 augustus 2023 ingetrokken.
2.8.
Op 7 februari 2024 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat eiser per 5 maart 2024 geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De staatssecretaris legt eiser daarom een terugkeerbesluit (het bestreden besluit) op met een vertrektermijn van vier weken. Daarbij wijst de staatssecretaris op zijn voornemen van 30 juni 2023 om eiser een terugkeerbesluit op te leggen en stelt hij vast dat eiser destijds en tot op heden geen omstandigheden heeft aangevoerd waardoor hij zou moeten afzien van het opleggen van een terugkeerbesluit. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Over dit beroep zal de rechtbank oordelen aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft ingediend.
Wat vinden partijen in beroep?
3. Volgens eiser is het terugkeerbesluit onrechtmatig, omdat de Afdeling in de uitspraak van 17 januari 2024 ten onrechte heeft geoordeeld dat de verlenging van de tijdelijke bescherming tot en met 4 maart 2025 niet van toepassing is op personen met een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne. Volgens eiser heeft de Afdeling zich ten onrechte gebaseerd op het Uitvoeringsbesluit van 19 oktober 2023, nu dit besluit pas na de zitting bij de Afdeling bekend is gemaakt. Door het Uitvoeringsbesluit in haar oordeel te betrekken is de Afdeling buiten de omvang van het geding getreden. Verder voert eiser aan dat de Afdeling ten onrechte een zeer vergaande conclusie verbindt aan een voetnoot bij de toelichting bij het voorstel [7] van de Europese Commissie tot verlenging van de tijdelijke bescherming. Eiser wijst ter onderbouwing van dit standpunt op een artikel van C.A.F.M. Grütters [8] .
4. Ook voert eiser aan dat het terugkeerbesluit onzorgvuldig en ondeugdelijk gemotiveerd is, omdat eiser niet is gehoord. Eiser wijst ter onderbouwing op een tweetal arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie [9] (het Hof van Justitie).
5. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het terugkeerbesluit rechtmatig is uitgevaardigd, aangezien de Afdeling heeft geoordeeld dat het recht op tijdelijke bescherming voor vreemdelingen zoals eiser op 4 maart 2024 van rechtswege eindigt. Volgens de staatssecretaris draagt eiser geen nieuwe informatie of standpunten aan waar de Afdeling geen rekening mee heeft gehouden. Verder stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat hij de hoorplicht niet heeft geschonden. Eiser heeft in de vorige procedure zijn zienswijze kunnen geven, maar heeft hier geen gebruik van gemaakt. Tot op heden heeft eiser geen individuele feiten of omstandigheden aangevoerd die aan een terugkeerbesluit in de weg zouden kunnen staan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank acht het in dit geval noodzakelijk om te beoordelen of de conclusie van de Afdeling juist is, omdat eiser betoogt dat zijn recht op tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn doorloopt tot 4 maart 2025 en het terugkeerbesluit daarom onrechtmatig is.
6.1.
De rechtbank ziet geen grond om het oordeel van de Afdeling onjuist te achten. De Afdeling is gemotiveerd tot haar oordeel gekomen en de rechtbank kan deze motivering volgen. In deze motivering is betrokken dat de staatssecretaris op grond van een facultatieve bepaling heeft besloten om het Uitvoeringsbesluit van 4 maart 2022 ook toe te passen op een groep personen die door de Raad niet is aangewezen als groep die tijdelijke bescherming moest krijgen. Bij het facultatieve karakter van deze bepaling hoort de bevoegdheid om de tijdelijke bescherming van de desbetreffende groep te beëindigen. Als op grond van de facultatieve bepaling een groep onder de werkingssfeer van een besluit van de Raad wordt gebracht, dan geldt dat voor de gehele duur van de tijdelijke bescherming zoals voorzien door de Richtlijn, inclusief de maximaal mogelijke automatische verlengingen. Een later genomen verlengingsbesluit van de Raad is echter geen automatisme, maar is gebaseerd op een nieuwe beoordeling van de situatie op dat moment en is bedoeld voor de groepen personen ten aanzien waarvan de Raad dan nog tijdelijke bescherming nodig acht. Bij de aard van de facultatieve aanwijzingsbepaling is het passend dat een lidstaat ten aanzien van andere groepen een eigen afweging mag maken en er dus voor mag kiezen om de tijdelijke bescherming niet meer te bieden aan die groepen.
6.2.
Wat eiser aanvoert over de uitspraak van de Afdeling, doet aan het voorgaande niet af. Voor zover hij betoogt dat de Afdeling haar oordeel ten onrechte heeft gebaseerd op een voetnoot bij de toelichting bij het voorstel [10] van de Europese Commissie tot verlenging van de tijdelijke bescherming, wordt overwogen dat deze voetnoot geen wezenlijk onderdeel van de motivering van de Afdeling vormt, maar slechts als ondersteunend element is gebruikt. Voor zover eiser erop wijst dat het verlengingsbesluit van de Raad pas na de zitting bij de Afdeling is gepubliceerd, wordt overwogen dat het voorstel van de Commissie toen wel al bekend was gemaakt en het uiteindelijke verlengingsbesluit niet wezenlijk anders is dan het voorstel. Zoals tijdens de zitting bij de rechtbank is besproken, is de mogelijke verlenging van de tijdelijke bescherming bovendien tijdens de zitting bij de Afdeling aan de orde gesteld. Ook voor het overige voert eiser geen elementen aan die niet al bekend waren tijdens de behandeling van de zaak ter zitting van de Afdeling.
6.3.
In navolging van de Afdeling concludeert de rechtbank dat de tijdelijke bescherming van personen met een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne op 4 maart 2024 van rechtswege is afgelopen. Bij een beëindiging van rechtswege is er geen ruimte voor een individuele belangenafweging, zoals ook de Afdeling in haar uitspraak heeft overwogen. Dit betekent dat het terugkeerbesluit rechtmatig tegen eiser is uitgevaardigd.
Hoorplicht
7. Uit artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn [11] en jurisprudentie [12] van het Hof van Justitie en de Afdeling volgt dat de staatssecretaris een vreemdeling moet horen als hij voornemens is een terugkeerbesluit uit te vaardigden. Lidstaten beschikken over een aanzienlijke beoordelingsmarge met betrekking tot de wijze waarop het recht om te worden gehoord in de praktijk wordt verleend.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van een situatie waarin de staatssecretaris van het horen voorafgaand aan het terugkeerbesluit mocht afzien. Eiser is in de vorige procedure, zoals omschreven in rechtsoverweging 2.5, in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze op het (destijds) voorgenomen terugkeerbesluit kenbaar te maken. Eiser heeft daar geen gebruik van gemaakt. Hoewel er sprake is van enig tijdsverloop, leidt dat in dit geval niet tot de conclusie dat het terugkeerbesluit van 7 februari 2024 onzorgvuldig is wegens schending van de hoorplicht. De staatssecretaris was niet zondermeer gehouden om eiser opnieuw in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze kenbaar te maken. Het ligt immers ook op de weg van eiser om de staatssecretaris onverwijld in kennis te stellen van relevante ontwikkelingen [13] . Eiser heeft pas tijdens de zitting aangevoerd dat hij in Nederland wil blijven werken. Verder heeft hij geen persoonlijke feiten of omstandigheden naar voren gebracht die aan een terugkeerbesluit in de weg zouden kunnen staan. Onder deze omstandigheden hoefde de staatssecretaris eiser dus niet te horen voorafgaand aan het opleggen van het terugkeerbesluit.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep tegen het terugkeerbesluit van 7 februari 2024 is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, voorzitter, en mr. C.I.H. Kerstens-Fockens en mr. M.M. Meijers, leden, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Zie de brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer van 30 maart 2022, Kamerstukken II 2021-2022, 19 637 en 36 045, nr. 2839, en de regeling van de staatssecretaris van 17 augustus 2022, nr. 4123685, Stcrt. 2022, 22623.
3.Kamerstukken II 2021-2022, 19 637 en 36 045, nr. 2945.
4.Zie de regeling van de staatssecretaris van 17 augustus 2022, nr. 4123685, Stcrt. 2022, 22623.
5.Zie de regeling van de staatssecretaris van 1 maart 2023, nr. 4507236, Stcrt. 2023, 7194.
7.COM (2023) 546 final
8.C.A.F.M. Grütters, ‘Een onrechtmatig cadeautje voor de staatssecretaris’,
9.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 november 2022 (ECLI:C:2022:913) en van 15 februari 2023 (ECLI:C:2023:122).
10.COM(2023) 546 final.
11.Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.
12.Bijvoorbeeld arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 december 2014, ECLI:EU:C:2014:2431 en uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 15 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2057.
13.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:308, r.o. 105.