ECLI:NL:RBDHA:2024:4331

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
23/3192
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting horeca-inrichting en intrekking vergunningen na aantreffen drugs

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, de exploitant van een horeca-inrichting, tegen het besluit van de burgemeester van Den Haag om de horeca-inrichting voor drie maanden te sluiten en de alcoholwetvergunning en exploitatievergunning in te trekken. Dit besluit volgde op een controle op 6 oktober 2022, waarbij een medewerker van de Haagse Pandbrigade waarnam dat eiser een tasje op het dak van de horeca-inrichting legde. In dit tasje werd een handelshoeveelheid softdrugs aangetroffen, wat leidde tot de bestuurlijke maatregelen van de burgemeester. Eiser betwist de feitelijke grondslag van het besluit en stelt dat de drugs niet in de horeca-inrichting zelf zijn aangetroffen, maar door handhavers op het dak zijn geplaatst. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester op basis van de bestuurlijke rapportages mocht aannemen dat er sprake was van een handelshoeveelheid drugs. Eiser heeft niet onderbouwd dat de opgelegde maatregelen onevenredige gevolgen voor hem hebben. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3192

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.G.H. van de Wetering),
en

De burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.P. Alonso).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 2 november 2022, waarbij verweerder heeft bepaald dat de horeca-inrichting aan de [adres] te [plaats] (de horeca-inrichting) voor de duur van drie maanden wordt gesloten. Daarnaast zijn ook de alcoholwetvergunning en de exploitatievergunning ingetrokken.
1.1.
Met het bestreden besluit van 23 maart 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde hebben laten weten niet te verschijnen ter zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser exploiteert een horeca-inrichting waarvoor hij een exploitatievergunning, een Alcoholwetvergunning en een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten heeft. Uit de bestuurlijke rapportages volgt dat tijdens een integrale handhavingsactie op
6 oktober 2022 een woning werd gecontroleerd en dat daarbij een medewerker van de Haagse Pandbrigade heeft gezien dat iemand vanuit het daklicht van de horeca-inrichting een wit plastic tasje op het dak legde. De politie is direct naar de horeca-inrichting gegaan en trof daar eiser aan. De mouw van eiser kwam overeen met de mouw van de arm die het tasje net had weggelegd zoals de medewerker zojuist had gezien. Eiser was de enige aanwezige met dergelijke kleding aan. Direct onder het daklicht stond een barkruk. Eiser werd door de politie verzocht het tasje van het dak te halen. De politie kreeg hierbij sterk de indruk dat eiser iets, wat al op het dag lag, verder op het dak wilde gooien. Hierop heeft de politie het tasje zelf van het dak gehaald.
3. In het tasje werd, naast een weegschaal, een hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen met een bruto gewicht van 141,85 gram, bestaande uit:
  • Een samengeperst blok hasj (67,7 gram);
  • Meerdere gripzakjes met blokjes hasj, (brutogewicht 0,4 - 1,7 gram);
  • Meerdere gripzakjes wiet (brutogewicht 1,5 – 14 gram).
Eiser had € 1.720,- aan bankbiljetten bij zich.
4. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder een bevel tot sluiting van de horeca-inrichting afgegeven van 9 november 2022 om 12.00 uur tot 26 januari 2023 om 12.00 uur en zijn de aan eiser verleende alcoholwetvergunning en de exploitatievergunning ingetrokken. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser stelt dat voor het bestreden besluit een feitelijke grondslag ontbreekt. In het advies van de adviescommissie bezwaarschriften (de adviescommissie) staat namelijk dat in de horeca-inrichting een handelshoeveelheid softdrugs is aangetroffen. Eiser stelt dat dit niet juist is en ook niet in overeenstemming met de door verweerder beschreven feiten. In de horeca-inrichting zijn geen softdrugs aangetroffen. Deze zijn zelf door de handhavers vanaf het dak in de horeca-inrichting gebracht. Eiser is het niet eens met het advies van de Adviescommissie en stelt dat zij zich niet kritisch hebben opgesteld. Zij zijn volgens eiser volledig voorbij gegaan aan de verklaring van een buurtbewoner over de herkomst en de bewaring van de softdrugs en dat hij deze op het dak heeft gegooid.
5.1.
Volgens eiser zijn uiterst zware maatregelen getroffen en is het eiser onmogelijk gemaakt zich te verweren. Zijn lezing wordt eenvoudig ontkent en de aantoonbare ongeloofwaardige lezing van de medewerkers van de pandbrigade c.q. handhavers wordt voor zoete koek geslikt. Daarmee wordt aan eiser elke aan hem toekomende rechtsbescherming onthouden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet geeft verweerder de bevoegdheid om een lokaal te sluiten als daar drugs wordt gevonden. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat verweerder, als sprake is van meer dan 0,5 gram harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs, er van uit mag gaan dat de drugs bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. [2]
7. Uit de bestuurlijke rapportage van 13 oktober 2022 en de aanvullende rapportage van 23 november 2022, die beide zien op de controle van 6 oktober 2022, volgt dat door een medewerker van de Haagse pandbrigade is gezien dat vanuit de horeca-inrichting door eiser een tasje op het dak van het pand werd gelegd. Dit tasje is door de politie van het dak gehaald en hierin werd een hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen met een bruto gewicht van 141,85 gram.
8. Volgens eiser is het onmogelijk om zich te verweren, omdat zijn verklaring eenvoudig wordt ontkend en de verklaring van de medewerkers van de pandbrigade voor waar wordt aangenomen. Volgens vaste rechtspraak mag verweerder in beginsel uitgaan van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij er vanwege tegenbewijs van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. Dit geldt ook voor de op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte bestuurlijke rapportage. [3]
9. In beroep heeft eiser gesteld dat verweerder volledig voorbij is gegaan aan de verklaring van een bewoner van een naastgelegen pand over de herkomst en de bewaring van de softdrug en dat hij deze op het dak had geworpen. Eiser heeft dit niet nader toegelicht. Op zitting en in het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat de verklaring van eiser dat iemand iets op het dak heeft gegooid en de latere verklaring van een buurtbewoner, haaks staan op het verhaal van de medewerker van de Haagse pandbrigade. En dat de medewerker van de Haagse pandbrigade geen belang heeft bij zijn afgelegde verklaring. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd niet leidt tot twijfel aan de betrouwbaarheid van de in de bestuurlijke rapportages vastgelegde bevindingen.
10. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder op basis van de bestuurlijke rapportages aannemen dat sprake was van een handelshoeveelheiddrugs in de horeca-inrichting. Dat de drugs op het moment van vinden niet daadwerkelijk in de horeca-inrichting, maar op het dak lagen, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat het tasje met de drugs vanuit de horeca-inrichting op het dak is geplaatst.
11. Dat eiser stelt dat uiterst zware maatregelen zijn getroffen, leidt niet tot een ander oordeel nu eiser niet heeft onderbouwd of gesteld dat de maatregel in zijn geval onevenredige gevolgen heeft.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Hoeijmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
20 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, en artikel 5:21 in samenhang met artikel 5:28 van de Algemene wet bestuursrecht, en artikel 31, eerste lid, aanhef en onder c, van de Alcoholwet, en artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder a, b, c en f, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Den Haag.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2017, ECLI:RVS:2017:2933 en
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2222.