ECLI:NL:RBDHA:2024:4516
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende terugkeerbesluit
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de verzoeker geen afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft heeft overgelegd. Dit is in strijd met artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de verzoeker op 19 maart 2024 verzocht om dit verzuim binnen een week te herstellen, maar de verzoeker heeft slechts een brief van de staatssecretaris van 8 februari 2024 overgelegd, waarin wordt medegedeeld dat hij tot en met 4 maart 2024 onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt. De gemachtigde van de verzoeker heeft aangegeven dat hij het terugkeerbesluit niet heeft ontvangen en dat de staatssecretaris regelmatig naar een verkeerd kantooradres verzendt. De staatssecretaris heeft bevestigd dat er na de brief van 8 februari 2024 geen stukken meer zijn toegevoegd aan het dossier van de verzoeker. Gezien deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat het terugkeerbesluit ontbreekt, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is. De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.