ECLI:NL:RBDHA:2024:4516

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
NL24.10649
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende terugkeerbesluit

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de verzoeker geen afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft heeft overgelegd. Dit is in strijd met artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de verzoeker op 19 maart 2024 verzocht om dit verzuim binnen een week te herstellen, maar de verzoeker heeft slechts een brief van de staatssecretaris van 8 februari 2024 overgelegd, waarin wordt medegedeeld dat hij tot en met 4 maart 2024 onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt. De gemachtigde van de verzoeker heeft aangegeven dat hij het terugkeerbesluit niet heeft ontvangen en dat de staatssecretaris regelmatig naar een verkeerd kantooradres verzendt. De staatssecretaris heeft bevestigd dat er na de brief van 8 februari 2024 geen stukken meer zijn toegevoegd aan het dossier van de verzoeker. Gezien deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat het terugkeerbesluit ontbreekt, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is. De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.10649

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. F.A. Broersma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft overleggen. [1] Als dat niet gebeurt, kan de voorzieningenrechter – na een herstelmogelijkheid – het verzoek op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
2.1.
Bij het verzoekschrift is het besluit waarop het verzoek betrekking heeft niet overgelegd. De rechtbank heeft verzoeker bij brief van 19 maart 2024 verzocht om binnen één week dit verzuim te herstellen.
2.2.
Verzoeker heeft binnen die termijn een brief van de staatssecretaris van 8 februari 2024 overgelegd, waarin is medegedeeld dat verzoeker tot en met 4 maart 2024 onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt en dat hij voor die tijd een nieuw terugkeerbesluit krijgt. De gemachtigde van verzoeker heeft schriftelijk toegelicht dat hij het terugkeerbesluit niet heeft ontvangen en daarbij aangegeven dat de staatssecretaris besluiten regelmatig naar zijn verkeerde kantooradres zendt.
2.3.
De staatssecretaris heeft op verzoek van de rechtbank schriftelijk medegedeeld dat na de brief van 8 februari 2024 geen stukken meer zijn toegevoegd aan het dossier van verzoeker.
2.4.
Gelet op deze omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat een terugkeerbesluit, naar aanleiding waarvan een verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan, ontbreekt. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

3. Het verzoek is kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 8:81, vierde lid, van de Awb in samenhang met artikel 6:5, eerste lid, van de Awb.