ECLI:NL:RBDHA:2024:4525

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
NL24.8732
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening verzoeker Oekraïne tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker uit Oekraïne. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 7 februari 2024 vastgesteld dat de verzoeker met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. De staatssecretaris heeft bepaald dat de verzoeker de Europese Unie binnen vier weken na 4 maart 2024 moet verlaten en terug moet keren naar zijn land van herkomst. Dit besluit is genomen op basis van de tijdelijke bescherming onder Richtlijn 2001/55/EG, die volgens de staatssecretaris van rechtswege eindigt na 4 maart 2024.

De verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat bekend staat onder zaaknummer NL23.27013. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter tweemaal verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij tijdens de behandeling van het beroep zijn tijdelijke bescherming en de daarbij behorende voorzieningen kan behouden. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is en heeft uitspraak gedaan zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling aangegeven dat er al een eerdere uitspraak is gedaan op 19 maart 2024 in een andere zaak (NL23.26984), waarin het verzoek om voorlopige voorziening was toegewezen. Dit betekent dat de verzoeker moet worden behandeld als een vreemdeling die nog onder de werking van de Richtlijn valt, en dat hij geen belang heeft bij de behandeling van het huidige verzoek. Daarom is het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.8732

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. M. Dalloesingh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

Inleiding

1. In het besluit van 7 februari 2024 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat verzoeker met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft, dat hij de Europese Unie binnen vier weken ná 4 maart 2024 moet verlaten en dat hij moet terugkeren naar zijn land van herkomst. De staatssecretaris heeft dit terugkeerbesluit genomen omdat volgens hem de tijdelijke bescherming onder Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022 van rechtswege eindigt na 4 maart 2024.
2. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep staat bekend onder zaaknummer NL23.27013. Hij heeft verder de voorzieningenrechter tweemaal verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummers NL23.26984 en NL24.8732), die inhoudt dat hij tijdens de behandeling van het beroep zijn tijdelijke bescherming en de daarbij behorende voorzieningen behoudt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
4. Bij uitspraak van 19 maart 2024 is het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak NL23.26984 toegewezen. Dit betekent dat verzoeker dient te worden behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn 2001/55/EG valt, totdat op het beroep is beslist. Dat betekent ook dat verzoeker geen belang heeft bij een behandeling van het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening, nu die al aan hem is toegewezen.
4.1.
Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
4.2.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.