ECLI:NL:RBDHA:2024:4616
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende tijdelijke bescherming Oekraïner
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Oekraïense vreemdeling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 7 februari 2024 besloten dat de verzoeker met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft en dat hij de Europese Unie binnen vier weken na 4 maart 2024 moet verlaten. Dit besluit was gebaseerd op de veronderstelling dat de tijdelijke bescherming onder Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van rechtswege eindigt na 4 maart 2024.
De verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat bekend staat onder zaaknummer NL23.26997. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter tweemaal verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij tijdens de behandeling van het beroep zijn tijdelijke bescherming en de daarbij behorende voorzieningen kan behouden. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat er al een eerdere uitspraak was gedaan op 19 maart 2024 in een andere zaak (NL23.26998), waarin het verzoek om voorlopige voorziening was toegewezen. Dit betekent dat de verzoeker al als een vreemdeling onder de werking van de Richtlijn valt, en hij daarom geen belang heeft bij de behandeling van het huidige verzoek.
De voorzieningenrechter heeft de beslissing genomen zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.