ECLI:NL:RBDHA:2024:4617
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening verzoeker Oekraïne tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker met de Oekraïense nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 7 februari 2024 besloten dat de verzoeker met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft en dat hij de Europese Unie binnen vier weken na 4 maart 2024 moet verlaten. Dit besluit was gebaseerd op de veronderstelling dat de tijdelijke bescherming onder Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van rechtswege eindigt na 4 maart 2024.
De verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat bekend staat onder zaaknummer NL23.27010, en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de daarbij behorende voorzieningen kan behouden tijdens de behandeling van het beroep. Dit verzoek is gedaan onder de zaaknummers NL23.26987 en NL24.8744.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek echter kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat er al een eerdere uitspraak was gedaan op 19 maart 2024 in de zaak NL23.26987, waarin het verzoek om voorlopige voorziening was toegewezen. Dit betekent dat de verzoeker al als een vreemdeling onder de werking van de Richtlijn valt, en hij daarom geen belang heeft bij de behandeling van het huidige verzoek. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, in aanwezigheid van griffier mr. J.A. Hessels, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.